anne davis japan

Anne Davis maakt haar langverwachte reis naar Japan…Beleef het mee!

Door De Redactie

“Ik kijk naar mijn zoon, met zijn arm om zijn mooie Japanse En ik besef: hij heeft hier zijn plek gevonden”

 

Ze keek er zo naar uit, onze Anne, om haar zoon weer tegen zich aan te drukken. En daar in Tokio gebeurde het, tussen de noedelsoep en de rijstballetjes.

Zes uur zit ik al op het vliegtuig; de helft van de vlucht naar Tokio zit erop. En opeens besef ik: hier hang ik, hoog in de lucht, precies halverwege tussen Engeland en Japan, halverwege tussen de twee mannen die me het liefst zijn op de hele wereld: mijn man en mijn zoon. Als ik één wens kon doen, zou het zijn: de continenten tegen elkaar kunnen schuiven, zo hard dat Tokio en Londen vlak naast elkaar kwamen te liggen. En ik vraag me af of dat mijn hele leven zo zal blijven, dat ik altijd ergens met een knagend gemis zit.

Als ik de aankomsthal binnenstap, zie ik hem meteen: mijn donkerblonde, lange zoon tussen de zwarte glanzende hoofden van de Japanners. Acht jaar is het geleden dat we hem naar Heathrow brachten, in de stromende regen, op weg naar zijn nieuwe toekomst, en nooit zal ik dat verschrikkelijke verdriet vergeten van die allereerste keer toen hij door de douane ging, met zijn tas vol dvd’s en zijn enorme koffer. Toen dacht ik nog dat hij terug zou komen, na een jaar. Maar hier staan we, acht jaar later, in het land dat nu het zijne is. Hij ziet er goed uit, en zijn stem klinkt nog hetzelfde en het gemak waarmee hij mijn loodzware koffer tilt, herinnert me eraan hoe sterk hij is. Alleen is hij geen jongen meer die het avontuur zocht, maar een getrouwde man met een baan en huis en een hele serie vrienden. Maar verliezen zal ik hem nooit. Het is een van de belangrijkste lessen die ik zal leren op deze reis.

Schijn bedriegt

Je moet een zonnehoed meebrengen’ mailde hij voor ik vertrok. ‘En een dun jasje, voor als je in de airconditioning komt.’ Ik vond het ontroerend, die bezorgdheid, maar hij had gelijk. Hoewel… buiten is het 30 graden, een behoorlijk drukkende, vochtige hitte, véél te heet voor een zonnehoed. Vier dagen zullen we in Tokio blijven, daarna gaan we door naar zijn stad, zo’n 350 kilometer verderop. Morgen komt het schoondochtertje ook, vandaag is van ons samen. We wandelen rond door de stad, waar langzaam het donker valt en de doodvermoeide salary men, de kantoormannen die geen uren kennen, hun weg naar de ondergrondse zoeken. Ik neem foto’s, en bewonder, en vertel over thuis, en de echtgenoot, die er zo graag bij had willen zijn, maar die zo ver niet meer kan vliegen. Ik vraag naar zijn werk, en naar zijn mooie Japanse, en zo samen in het donker durf ik vragen te stellen die je per Whatsapp of Skype niet zo makkelijk stelt. Hij vertelt van het nieuwe schooljaar dat straks weer begint, van de gevolgen van zijn motorongeluk van toen, van de vriend die ik ken, en die een baby heeft…

We krijgen honger. De zoon wijst naar de talloze eethuizen waar borden plastic voedsel staan uitgestald. Ik vind alles best, en uiteindelijk kiest hij: een onooglijk tentje dat stampvol zit. In vloeiend Japans bestelt hij van de plaatjes van het menu: gehaktballetjes van kip, tomaten, komkommer, rijst en kip teriyaki. Met de optie van meer als we willen. Ik drink van het glas water dat we krijgen en zeg dat het naar koffie smaakt. Hij lacht, en vertelt dat het koude thee is. De gerechtjes komen en alles is even lekker. Nog een lesje dat ik leren zal: schijn bedriegt. Het armoedigste restaurantje serveert delicatessen, in de rommeligste winkel kun je niet alleen terecht voor wc-papier, maar ook voor een rasechte Rolex.

De jongen die het avontuur zocht, is nu een getrouwde man met een job en een huis. maar verliezen zal ik hem nooit. het is een les die ik leer op deze reis.

Ik begrijp waarom Japanse mensen zo slank blijven: hier geen bord vol gratuite sla bij je vlees, met een vettige dressing, maar alleen de zes tomaten en de halve komkommer die je zélf hebt aangewezen. Geen dessert ook. Dat je met stokjes eet, helpt ook, zeker in mijn geval. De zoon is er behendig mee, ik gebruik ze als een soort nijptang. Geeft niks, zegt hij gemoedelijk, als je maar eten binnenkrijgt. Ik besef: hij is te volwassen om zich nog voor me te generen. Als we afgerekend hebben – ik als een kleuter de centjes tellend die ik nog niet goed begrijp – waarschuwt hij: géén tip geven in Japan, dat hoort niet.
De eerste nacht delen we een tweepersoonskamer in het hotel. Iets dat we niet meer gedaan hebben sinds hij zestien was, en we samen op een snikhete zolderkamer in Antwerpen sliepen. Morgen, als het schoondochtertje komt, verhuis ik naar een eenpersoonskamer. We schuiven de bedden zo ver mogelijk uit elkaar, en ik hoop maar dat ik niet snurken zal.

Mooi, ondanks de hitte

De volgende dag voel ik geen jetlag. We wagen ons in de ondergrondse, en ik weet zeker: als ik hier alleen was geweest, was ik nooit verder gekomen dan het hotel. Alles is verwarrend, en alles is in het Japans. Ik vraag me af hoe de zoon dat ooit gedaan heeft, al die jaren geleden, toen hij hier als prille twintiger voor het eerst alleen naartoe kwam. Hij lacht als ik dat zeg. We stappen uit aan een trendy wijk, waar de coole mensen van Tokio shoppen. Ik vind ze mooi, de Japanners, zo in de puntjes verzorgd. Vrouwen in wijde pantalons, met een vloeiende top erop. Oudere dames in kimono, met parasol. Ondanks de hitte zijn de vrouwen perfect opgemaakt, en dragen elegante schoenen en tasjes die prachtig bij de kleding passen. Ik voel me raar, in mijn zomerjurk met blote benen, en mijn rode verhitte hoofd. Veel mensen hebben een doekje bij zich, om het zweet van hun voorhoofd te wissen. De zoon heeft er ook een, ik gebruik de achterkant van mijn hand…

in mijn eentje ben ik verloren. alles is verwarrend, alles is in het japans. ik vraag me af hoe mijn zoon dat gedaan heeft, toen hij hier alleen aankwam.

We horen zijn naam roepen en zien twee leerlingetjes van zijn school. Meisjes van een jaar of 16, die naar Tokio gekomen zijn voor een concert van One Direction. In de ogen van de ene zie ik de blik die tieners over heel de wereld hebben: een beetje verliefd op de leraar… Vreemd, als het je eigen zoon is die die leraar is.

We stoppen voor koffie, die heel zorgvuldig, druppel voor druppel, gezet wordt, en die smaakt zoals koffie smaken moet. We eten een kom rijst met wat vlees erin, dat smaakt zoals vlees smaken moet. Later trekken we naar een park, waar een tempel staat die we niet mogen missen. We gaan zitten op een bankje, en praten alsof we nooit uitgepraat raken. Over de toekomst, die op je dertigste een stuk ingewikkelder is dan toen je twintig was. Tijd om te denken aan werkzekerheid, en promoties, en pensioenen die moeten opgebouwd worden, en baby’s. Hij vertelt van de voordelen van het systeem, maar ook van wat in Engeland misschien toch beter geregeld is. Hij heeft het over vrienden die na een paar jaar toch weer teruggekeerd zijn naar hun geboorteland, en hoe hij die mist. Hoe hij dat oplost door meer Japanse vrienden te maken, maar toch… Het uitdagende van zijn eerste jaren hier, toen álles beter was in Japan volgens hem, is eraf. Hij staat met beide benen op de grond nu. Dat hij blijven wil in dit land, is al geen verrassing meer voor me. Dat dat besef minder pijn doet dan vroeger, is dat wel. Hij is gelukkig hier.
We hebben het ook over vroeger, en halen herinneringen op aan zijn kindertijd, zijn school, zijn studentenjaren. Hij zegt dat hij een fijne jeugd heeft gehad, en een goede tienertijd en dat stelt gerust. Hoe schat je dat in, als moeder, of je kind gelukkig is geweest?
Later halen we het schoondochtertje van het station. Ze is moe, en ondanks de hitte mooi als altijd. Hij pakt haar koffer, zij draagt de loodzware cameratas die ze overal met zich meezeult, en die niemand mag overnemen. Die avond gaan we naar een drukke uitgaanswijk. Bij de stoplichten klinkt vogeltjesgezang als je mag oversteken. We eten noedels met currysaus in kommen die zo groot zijn als een uit de kluiten gewassen slakom. Op de terugweg, op de ondergrondse, staan de salary men te slapen op hun benen.

Geen paniek

Het is 6 uur ’s morgens als ik wakker schiet in mijn eenpersoonskamer. Een luid galmende paniekstem schreeuwt iets in het Japans waar ik niets van begrijp. Dan komt er een stuk Engels: ‘Alarm, blijf uit de buurt van het raam!’ Mijn eerste neiging is om naar het raam te rennen. Te kijken wat er aan de hand is. Ik sta in het donker bij mijn kamerdeur en weet niet wat ik moet: schuilen, wegrennen, in bed kruipen met de dekens over hun hoofd… Dan komt er een sms-berichtje van de zoon: ‘Maak je niet ongerust, kom maar naar onze kamer.’ Ik trek de veel te korte kimono aan die het hotel voorzien heeft, grijp mijn tas en ren de lift in. Drie zwijgende Japanners, volledig aangekleed, en met een koffertje in de hand, staan naast me en proberen hardnekkig niet naar de blote voeten te kijken van die slordige bleke westerling. Op de kamer van de zoon hoor ik wat er aan de hand was: een kernwapen, afgevuurd door Noord-Korea. Het is in zee gestort. Ik vraag hem of hij niet bang was. Nee, zegt hij. Dingen waar je niets tegen kunt doen, daar kun je maar beter niet bang van zijn. Maar als ik wil, kan ik bij hen blijven slapen… Weer voel ik me het kind in plaats van de moeder, bang van dingen die de zoon, in dit land van aardbevingen en tyfoons en kernwapens, perfect relativeert.

Als we vroeg aan het ontbijt zitten, is het restaurant vol. Blijkbaar heeft niemand de slaap nog kunnen vatten… Het schoondochtertje schept een bord vol met rijst en vis en tofu en pickles, maar ook met een stukje spek en een worstje – de perfecte mix tussen oost en west. Ik houd me bij een keurig yoghurtje.
Die dag wandelen we, urenlang. Tokio is immens groot, de ondergrondse is ingewikkeld, de taal onbegrijpelijk. Ze zoeken om beurten de weg, de zoon en zijn Japanse, ik draag niks bij. Als de zoon een paar schoenen ziet, mag ik éven weer moeder zijn, en ze voor hem kopen. Maar het is hij die in het Japans de onderhandelingen doet, en die ervoor zorgt dat ik de 8% BTW terugkrijg die ik als vreemdeling niet hoef te betalen…

We bezoeken een toren vanwaar je het mooiste zicht hebt op Tokio. 30 miljoen inwoners, een overweldigend getal. De zoon wijst: kijk, dat is een school, want daar hebben ze een zwembad op het dak. En daar gaat de snelle trein, en daar, heel ver beneden, zie je het park met de tempel waar we nog geweest zijn. We gaan vroeg slapen, en spreken de volgende ochtend om 8 uur af aan het ontbijt.
Maar blijkbaar zit de schrik en de jetlag toch nog in mijn lichaam, want die volgende morgen word ik om 9u30 wakker als de zoon mijn kamer binnenstormt. Ik heb door de wekker heen geslapen, en door zijn gebons op mijn deur, en uiteindelijk heeft hij bij de receptie gevraagd of er iemand kon open doen. Hij ziet wit: hij moet even gedacht hebben dat ik dood was… Ik voel me stom, alweer.
Die laatste Tokio-dag gaan we shoppen, en ’s avonds eten we met een vriend van de zoon. Een Chinese jongen, met een Koreaanse vriendin. We eten Mexicaans, in een trendy wijk in Tokio. En we spreken Engels met elkaar. Zoveel werelden die elkaar ontmoeten….

In het appartement

De volgende dag reizen we met de pijlsnelle Shinkansen, een trein die zo’n 320 kilometer per uur haalt, naar de woonplaats van de zoon. Hun appartement ligt op een benedenverdieping, in een stille, mooie wijk. Klein en peperduur, omdat de huren in Japan nu eenmaal hoog zijn, maar praktisch en goed gelegen. Onder de prachtige houten vloer ligt vloerverwarming voor de winter, er is een balkonnetje dat perfect is om de was te drogen – erop zitten zou de zoon maar ‘raar’ vinden, dat doe je niet – een kleine open keuken, een woonkamer met een kamerbrede televisie en een ruime slaapkamer. De airconditioning zorgt voor koelte in de zomer, warmte in de winter. En de inrichting is een mix van hem en haar, van zijn dvd’s en filmfiguren en haar Laura Ashley en Rupsje Nooit genoeg. Het is er brandschoon, want elke zaterdag poetsen ze samen. En elke dag doen ze de was – in de wasmachine die alleen koud water gebruikt. Handig, vindt de zoon, want je kunt alle kleuren door elkaar wassen. En ik zwijg.

We doen boodschappen, in de dure supermarkt om de hoek, waar ik mijn ogen uitkijk. Alles is schitterend verpakt, en de overvloed is groot. Op de pasta-afdeling vind je tien verschillende diktes van spaghetti, in de viskoeling liggen zeevruchten en vreemde vissen waar ik me geen raad mee zou weten. De zoon wijst aan: dit moet je roosteren, dat kook je, dat is vies. Normaal gaan ze eens in de week op de fiets naar een goedkopere winkel, voor de grote inkopen. Nu kiezen ze met zorg: een courgette, een avocado, wat selderij, twee bananen, een appel. Thuis maakt het schoondochtertje soep, volgens een recept dat ik haar nog geleerd heb. Maar hier smaakt het lekkerder, omdat ze zo supervers waren, de courgette, de avocado, de selderij. De zoon doet de afwas, want zo verdelen ze de taken. Daarna kijken we televisie op de bank, de zoon en ik, terwijl het schoondochtertje haar foto’s invoert op de computer. Hij neemt even mijn hand, en mijn wereld is goed. Die avond slaap ik op de futon in hun woonkamer, die stukken comfortabeler is dan ik dacht.

afwassen doet de zoon liever zelf. en ook opruimen hoeft niet, want alles heeft zijn plekje. ik ben geen moeder hier, maar een gast. het is fijn. en het is moeilijk.

Zwijgen is goud

Ik hou van de woonplaats van de zoon. De mensen zijn er minder gehaast dan in Tokio, het straatbeeld is rustiger, en tegen een buitenlander wordt geglimlacht, zélfs tegen een donkerblonde westerling die een beeldschone Japanse heeft veroverd. De zoon vertelt dat dat vroeger weleens anders is geweest. Dat de mensen in de metro soms van plaats veranderden als hij naast hen kwam zitten, en dat ze lelijke dingen zeiden over buitenlanders, zonder te beseffen dat hij hen verstond. Die tijd is voorbij, en ik vermoed dat het iets in zijn houding is, in het zelfvertrouwen en de autoriteit die hij gekregen heeft, dat de verandering teweeg heeft gebracht.

De dagen verstrijken, en we genieten omdat we allemaal vakantie hebben. Als ze werken moeten ze om zes uur op, en zijn ’s avonds pas laat thuis. Nu slapen we uit, en ontbijten rustig, en nee, ik mag niet helpen, en als ik iets wil doen, doe ik het toch verkeerd, zo blijkt. Hij zet het bad voor me aan, want eerst moet het warme water ingeschakeld worden, en als het vol is, hoor ik dat wel aan een ingebouwd muziekje, dus ik hoef niet te gaan kijken. Afwassen doet hij liever zelf, want ook daar zijn methodes voor, en opruimen hoeft niet, want alles heeft zijn plekje en dat weet hij beter dan ik. Ik ben geen moeder hier, maar een gast, die zich mag laten verwennen. Het is fijn, en het is moeilijk. En soms, als ik vind dat hij zijn tanden véél te hard poetst, of als hij te impulsief met de deuren van de keukenkastjes slaat, moet ik héél erg mijn best doen om niets te zeggen.

Het is zo heel bijzonder, om mee te leven met dit gezinnetje. Om te zien hoe ze samen zijn in hun kleine Japanse huis, waar ze de ene dag Engels spreken samen, en de ander dag Japans, maar nu alleen maar Engels omdat ik er ben. Voor het schoondochtertje moet dat doodvermoeiend zijn. Ik zie hoe ze lachen om insider grapjes, en hoe de manier waarop ze kibbelen, een echo is van de ruzietjes van de echtgenoot en mij. Ik zie dat hij soms ongeduldig is, en te snel boos klinkt als hij het niet zo bedoelt, en dat zij daar verdrietig om wordt, en ik mag er niets van zeggen want de zoon is geen kind meer. Ik zie hoe zij zich soms terugtrekt in zichzelf, en hoe hij daar verdriet van heeft. Maar ik zie vooral hoe goed ze voor elkaar zijn. Hoe zij de juiste woorden weet als hij gestrest is. Hoe hij haar verzorgt als ze moe is. En ik ben blij dat ik geleerd heb om te zwijgen.

Een dochter erbij

De dagen vliegen, en elke dag hebben we even contact met de echtgenoot, die we allemaal heel intens missen. We gaan naar een park en voeden de koi karpers, die volgevreten en zo gulzig zijn dat ze over elkaar vallen. We eten paling in een restaurant waar je alleen maar paling kunt krijgen, en de zoon, die thuis weinig lustte, eet met zijn stokjes het schaaltje leeg. Ik proef alles mee, behalve de palinglevertjes die zijn Japanse eet…Binnenkort is het schoondochtertje jarig, en ik vraag wat ze wil als cadeau. Make-up, zegt ze voorzichtig, en we gaan dus samen shoppen. De luxe warenhuizen in de stad zijn overweldigend mooi, met eindeloze verdiepingen designerkleding, en een voedselafdeling waar Harrods jaloers op zou zijn. Op één stand geeft een dame een thee-demonstratie, bij de chocolaatjes van Marcolini staat een rij meisjes in uniform buigend te wachten op klanten. Een andere afdeling verkoopt alleen maar azijn met een smaakje, die je mengt met water en ’s morgens drinkt als gezondheidsdrankje. Ik koop een flesje voor de echtgenoot. Op de beauty-afdeling valt het schoondochtertje voor de nieuwste geur van Chanel, die de zoon voor haar koopt. Bij haar favoriete make-upmerk kiezen we kleuren, en wachten op het meisje dat haar zal opmaken, en dat perfecte gave gezichtje met het porieloze huidje zo mogelijk nog mooier zal proberen te maken. We kijken, en keuren, en ik voel: dit is een moeder-dochtermoment zoals ik het me zo vaak gedroomd heb. Ik ben verdrietig dat ik me nooit zo close heb kunnen voelen met mijn stiefdochter. En ik ben blij, omdat ik geen zoon heb verloren aan Japan, maar er een dochter heb gevonden.

we steken wierook aan, en sturen die naar plekken die wat steun kunnen gebruiken: mijn pancreas, mijn moederhart dat al treurt om het afscheid.

We eten samen een enorme berg geschaafd ijs met echte mango, en ik voel alweer hoe bijzonder het is: in een land dat hygiëne hoog in het vaandel draagt, waar elk snoepje apart verpakt wordt en elkaars kam even lenen geen optie is, lepelen we met ons drieën aan een ijsje. Later, bij een tempel, steken we wierook aan, en sturen de rook naar de plekken die wel wat extra aanmoediging kunnen krijgen: mijn pancreas, mijn moederhart dat al een beetje treurt om het afscheid. De zoon geeft me twee amuletten: een voor mij, een voor zijn vader, opdat we gezond mogen blijven. Ik steek het mijne bij de andere talisman die hij me stuurde toen ik ziek was: een piepkleine zilveren windhond.

Loslaten & terugkijgen

De laatste avond vieren we de verjaardag van het schoondochtertje, met haar ouders en haar zusje. De vader is een beetje nerveus, en verontschuldigt zich telkens opnieuw dat hij geen Engels spreekt. De moeder heeft fruit meegebracht, en voor mij schitterend ingepakte dozen met hartige koekjes en groene thee, te veel om mee te nemen in mijn overvolle koffer. Ik geef haar de sjaal die ik in Engeland voor haar heb uitgekozen, de thee waar het zusje om gevraagd had, de paraplu van Cath Kidston, haar favoriete merk. En ik weet dat het eigenlijk fout is, want de regel is: geef Japanse mensen liever niets dat ze moeten dragen of in huis zetten, maar breng eten mee als cadeautje. En als je iets geeft, geef het met twee handen. Blunder op blunder op blunder maak ik. Maar de zoon zegt dat het niet geeft, en knijpt even in mijn hand.

We gaan samen eten in een Chinees restaurant. Op een verhoogje staat een lage tafel, met daaromheen kussens om op te zitten. Ik raak even in paniek: ik heb nooit goed kunnen knielen met mijn lange benen. Ik ga aan de rand van het verhoogje zitten, met één been slingerend in de ruimte, het andere vreemd onder me weggestopt. Ik voel me lomp en wit en raar. En ik krijg kramp. De zoon wijst dat ik met mijn rug tegen de wand kan gaan zitten, mijn benen languit onder tafel, en reikt me kommetjes aan, met ei en soep en noedels. Ik kijk naar mijn kind dat geen kind meer is en voel me dankbaar.
Ik merk dat de vader, die flink afgevallen is sinds ik hem de laatste keer zag, geen bier drinkt. Ik vraag waarom, en krijg te horen dat hij binnenkort een nier gaat afstaan, aan een neef, en dat hij dus extra op zijn gezondheid let. Ook dat is Japan: een land vol bescheiden helden die dingen doen voor het goed van de gemeenschap, en die hun heldendaden niet uitbazuinen.

Op straat neemt de moeder mijn arm, en gebaart hoe blij ze is, met de relatie tussen mijn zoon en haar dochter. Ze spreekt praktisch geen Engels, ik geen Japans, maar moeders hebben geen woorden nodig. Ze gebaart: ze wil een kleinkind, en samen grinniken we. Ik kijk naar mijn zoon, die voor ons uitloopt, met zijn arm om zijn mooie Japanse. Naar het zusje dat naast hem stapt, naar de trotse moeder, en de vader, die straks een nier zal afstaan. En ik besef: mijn zoon heeft hier zijn plek gevonden. Zijn Japanse familie en zijn leven. Ik voel hoe onze relatie veranderd is. Hij heeft misschien minder behoefte aan mijn moederkant, maar hij vindt me gewoon leuk, als mens. En ik hem.

De volgende dag, als ik hoog in de lucht hang tussen Japan en Engeland, besef ik dat afscheid nemen nooit pijnloos zal zijn. Maar ik weet: waar hij ook woont, hij is er nog, mijn zoon. Een zoon die een man geworden is, maar die me nader staat dan ooit. En hoe meer ik loslaat, hoe meer ik terugkrijg.

(Foto’s: Eri Yoshizawa-Davis)

Lees meer:

 

Partner Content

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."