Familie
“Voor jou was het misschien maar een ‘zaadje’, maar je donorkind draagt wél genetisch materiaal van iemand anders mee”

Heb je eindelijk een kindje gekregen na donorconceptie, dan ben je vast in de zevende hemel. Maar op een bepaald moment komen donorkinderen met vragen. Voor hen gaat het niet enkel om een cel, maar om een persoon waar ze genetisch mee verwant zijn. Astrid Indekeu is klinisch psychologe, begeleidt bij DONAE gezinnen na donorconceptie en schreef er een boek over.

Donorkinderen

Er zijn verschillende redenen om voor gezinsvorming met een donor te kiezen. Het kan een oplossing zijn voor een koppel van hetzelfde geslacht met een kinderwens, voor iemand zonder partner die een kind wil of voor een heteroseksueel koppel met vruchtbaarheidsproblemen.

Hoeveel donorkinderen zijn er in ons land, weten we dat?

Astrid: “Al kort na de Tweede Wereldoorlog vonden de eerste inseminaties met donorsperma plaats. Deze werden nergens geregistreerd, omwille van de anonimiteit en geheimhouding. Recente gegevens tonen aan dat één op de honderd geboortes in België een donorkind is. Meer dan je misschien zou verwachten.

Technisch gezien gaat het altijd om hetzelfde: je hebt een eicel, een zaadcel of een embryo nodig. Maar het is veel meer dan dat.

Vroeg of laat zal je kind zich misschien afvragen: van wie heb ik dat sportieve talent, die creatieve aanleg of dat uiterlijk?

Het begint al met de kernvraag: hoe ga je om met het afscheid van je oorspronkelijke kinderwens? De wens om een kind te krijgen dat jouw genen heeft, de genen van jou en je partner samen? Je kind zal misschien niet jouw krullen hebben of jullie gezamenlijke passie voor muziek. Dat rouwen krijgt vaak te weinig aandacht en tijd.

Bovendien rijst dan de vraag: ben je minder ouder – of gewoon een ander soort ouder – als je niet de genetische ouder van je kind bent? En tot slot is er de donor. Hoe geef je die een plaats in jullie gezinsverhaal? Voor jou was het misschien maar een ‘zaadje’, maar je kind draagt wél genetisch materiaal van iemand anders mee. Vroeg of laat vraagt het zich misschien af: van wie heb ik dat sportieve talent of die creatieve aanleg of dat uiterlijk? Het verhaal stopt dus niet bij de donatie van een cel, daar begint het pas.

Want achter elke zaadcel of eicel zit een mens, en dat maakt de situatie complexer dan enkel een medisch-technische interventie. Het zorgt voor nieuwe gezinsvormen, en dwingt ons na te denken: welke plek krijgt de donor in ons familieverhaal?”

Hoe kun je die donor een plaats geven in je gezinsverhaal?

Astrid: “Van kleins af aan erover spreken is ideaal. Gelukkig bestaan er boekjes die hierbij kunnen helpen. In het begin zal je kind misschien nog niet alles begrijpen, maar voor jou als ouder is het een kans om woorden te vinden die passen bij de leeftijd. Er zijn wel handvaten die je kunt meegeven, maar uiteindelijk heeft elke ouder zijn eigen stijl. De ene gebruikt humor, de andere blijft liever zakelijker.

Vertel je kind best al zo vroeg mogelijk de waarheid, in woorden die aangepast zijn aan de leeftijd

In het begin bepaal jij als ouder wat je je kind vertelt. Maar gaandeweg als kinderen groter worden, gaan zij vragen stellen, met eigen woorden komen voor de donor en zo mee jullie verhaal vormgeven. Toch is de positie van je kind ook anders: er is een genetische band met de donor, en er zijn genetische donor-halfbroers of -zusjes. Hoe ga je daar zelf als ouder mee om? En hoe ga je om met eventuele vragen van je kind hierover?

Volwassen donorkinderen vertellen vaak dat ze – als ze het vroeger hadden geweten – zich vrijer hadden gevoeld om zichzelf te ontdekken. Stel dat je uit een familie van ingenieurs komt, maar zelf artistiek bent, dan kan het helpen te weten dat een donor ook bijdroeg aan je bestaan. Dat zijn hele normale vragen van je kind. Vragen die ruimte verdienen maar die tegelijkertijd voor ouders bedreigend kunnen voelen: ben ik dan minder ouder? Welke plek gaat die donor innemen in het gezin?

Deze vragen (van ouders en donorkinderen en donoren) gaan alleen maar toenemen wanneer de wet gaat veranderen. Het Grondwettelijk Hof heeft namelijk bevestigd dat elk kind recht heeft op afstammingsinformatie, met andere woorden informatie over de donor. Vanaf 30 juni 2027 gaat er dan ook een nieuwe wet zijn. Of een kind dat recht ook effectief wil uitoefenen, blijft een persoonlijke keuze. Sommigen zullen het belangrijk vinden om meer te weten, anderen misschien helemaal niet.”

Moet iedereen weten dat een donor betrokken was bij jullie gezinsverhaal?

Astrid: “Je moet je altijd afvragen: heeft het zin dat iemand dit weet, en helpt het je kind vooruit? Vergeet niet dat zelfs peuters en kleuters elkaar vragen stellen als: ‘Waar is jouw papa?’, dat begint al heel vroeg. Daarom raden we aan om er ook vroeg met je kind zelf over te praten.

Sommige kinderen zijn zelfs trots op hun verhaal. Wil je kind dat in de klas vertellen of merk je dat er veel vragen komen over wie de papa is, dan is het natuurlijk een goed idee dat de juf op de hoogte is.

Moet je dan ook meteen het hele verhaal uit de doeken doen wanneer iemand bij de bakker zegt dat je kind zo op jou lijkt, terwijl je weet dat dat biologisch niet kan? Dat is een persoonlijke keuze. Sommigen grijpen zo’n moment aan om te corrigeren of uit te leggen. Anderen kopen gewoon hun croissants en laten het erbij. Het belangrijkste is dat jij kiest wat goed voelt.”

Jarenlang hebben geheimhouding en taboe ervoor gezorgd dat donorconceptie vooral als een techniek werd gezien. Terwijl er zoveel meer bij komt kijken

Is er geen verdere ondersteuning voorzien voor ouders en/of donorkinderen?

Astrid: “Daar is wereldwijd eigenlijk nog te weinig aandacht voor. Die donoranonimiteit, die in België altijd vanzelfsprekend leek, en het advies vroeger om er niet met je kind over te spreken, zorgde dat er niet verder gekeken werd dan de conceptie.

Jarenlang hebben geheimhouding en taboe ervoor gezorgd dat donorconceptie vooral als een techniek werd gezien. Terwijl er zoveel meer bij komt kijken. Dat maakt dat als het kind opgroeit, die behoefte aan informatie en begeleiding mee groeit. Op dat vlak is er nog veel werk aan de winkel. Daarom dat ik DONAE, Donorconceptie Nazorg en Expertisecentrum oprichtte: voor al je vragen als ouder eens je gezin gevormd is, maar ook als wensouder. Ik merk dat er ook veel behoefte is aan een neutrale omgeving, waar alle betrokkenen ((wens)ouders, donorkinderen en donoren) open kunnen praten over hun onzekerheden en vragen kunnen stellen. En precies daarvoor komen ze naar mij. Het is goed dat mensen die plek weten te vinden.”

Met dank aan Astrid Indekeu, klinisch psychologe bij Donae. Ze schreef het boek ‘Anders en toch gewoon. Families na donorconceptie’.

Meer tips voor ouders:

Volg ons op FacebookInstagramPinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!

Partner Content

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."