op kot
Getty Images

Openhartig: wat als het eerste kind het nest verlaat?

Door De Redactie

Schrijfster Jaela Cole is moeder van drie zonen. De oudste van tweeëntwintig besluit om opnieuw op kot te gaan. Daarna komt hij waarschijnlijk niet meer terug thuis wonen. En daar heeft ze het moeilijker mee dan verwacht.

Als je kind uitvliegt

Lang na de start van dit nieuwe schooljaar besluit Zoon 1 om opnieuw op kot te gaan. Vorige kotjaren laadde ik met hem de wagen vol en reden we naar Gent om samen zijn kamer in te richten. Die ritten koesterde ik, de auto is voor mij dé plaats waar ik heikele thema’s aansnijd. Terwijl de wagen kilometers vreet, is het lastig om uit te stappen, echt oogcontact maken is niet mogelijk en het gezoem van de motor brengt ontspanning, dus mildheid. Ik probeerde elke keer de pieren uit zijn neus te vragen. Maar: “En? Hoe is het met de liefde?” werd al snel: “Voor je het vraagt, mama: ik wil het er niet over hebben!”

In Gent installeerde ik dan samen met hem zijn inboedel, zette ik zijn nieuwe plantje in het daarvoor bestemde bloempotje en gaf het water. Het loslaten deed me zo minder pijn. Als ik actief kon meewerken, verdoofde ik mijn verdriet, wist ik.

Dit jaar is het anders. Terwijl Zoon 1 zijn kot inricht, brengt mijn man me naar Leuven. Ik word – hopelijk voor de laatste keer – geopereerd. Ik heb endometriose en deze operatie zal de ellendige aandoening definitief een halt toeroepen. “Een gezonde buik is voor jou een lege buik”, zei mijn gynaecoloog me ooit.

Even de was binnengooien

Dagen later lig ik boven in mijn eigen bed te herstellen. ‘Ontslagen uit het ziekenhuis én van mijn moederschap’, schiet er door mijn hoofd, als ik denk aan hoe ik Zoon 1 deze verhuis niet heb kunnen helpen. Wanneer ik iets later eindelijk mijn bed uit kan en als een voorovergebogen knipmes de trap af strompel, werp ik een blik in zijn kamer. Nochtans had ik een paar jaar geleden een gewéldig plan: ik zou niet meer in de kamers van mijn zonen ‘kijken’. Choose your battles houdt voor dit gezin in dat ik enkel protesteer wanneer ik een gps nodig heb om onder hun schoenen, jassen en rugzakken de living te bereiken. Hun slaapkamers hebben deuren en als ik die sluit, zie ik de rommel niet meer. Opgelost!

“Zijn kamer is leeg. Net als de achtergelaten cactus laat ik mijn hoofd hangen”

Dat ik op mijn fysiek en emotioneel zwakste moment per se tóch in zijn kamer kijk, getuigt van een bijzonder zelfkwellende natuur. Zijn kamer is leeg. Enkel zijn bed en piano heeft hij laten staan. Op de vensterbank staat een zielig excuus voor een te snel opgeschoten cactus. Het ding is een halve meter hoog en regenboogt van groen naar geel. Ik knipper met mijn ogen. Net als de cactus laat ik mijn hoofd hangen. Verbouwereerd sluit ik de deur en hobbel nog een verdieping lager.

Zoon 1, eventjes thuis om was binnen te gooien en om te checken hoe het met mij is, zit aan de eettafel, koptelefoon op zijn hoofd en lacht luidop met wat hij op zijn scherm ziet. Ik gok op een YouTube-video waarin ‘Temptation Island’ geparodieerd wordt. Terwijl de espressomachine een koffie rochelt, pers ik mijn vraag door mijn strot: “Wat is er anders aan deze verhuis?” Hij kijkt me aan met zijn blauwe vijvers, ooit bejubeld door Italiaanse donna’s die mijn baby uit mijn handen gristen. “Angelo, angelo!”, kwijlden ze.

Hij schuift de koptelefoon in zijn nek. Als hij minder zin in een gesprek heeft, laat hij één oor bedekt. Wanneer hij zich niet goed voelt, mij onuitstaanbaar vindt, moe is of een stevige kater heeft, zet hij dat ding niet eens af. “Het is anders, mama.” “Ga je daar nu wonen, daar in Gent?”, vraag ik stil. “Dat is uiteindelijk de bedoeling, hé”, zegt hij. Ik slik en slik. Mijn ogen branden en daar komen ze, mijn tranen. Ik snik en snik. Hij trekt me tegen die perfecte torso van hem, met zijn armen om me heen en ik ruik zijn – nee, míjn – deodorant. “Heb je mijn deo terug op zijn plaats gelegd?” Moeder blijf ik, tot in het graf.

Onderhandelen over gametijd en Cara Pils

In mijn hoofd flitst mijn herinneringsfilm. Toen ik zwanger was van Zoon 1 beloofde ik mezelf én mijn omgeving dat ik me niet zou vergalopperen in pampers en borstvoedingsschema’s. Ik wilde een moeder zijn die nagellak en hakken combineerde met maxicosi’s en pedagogie.

Ik vergeet nooit hoe deze baby koppig in stuit lag en ik uiteindelijk toch op natuurlijke wijze beviel. Met veel getrek en geduw, en een extra shot weeënopwekkers in mijn baxter, werd hij als een grijs olifantje uit mij gesleurd. Hij had wegens zuurstoftekort extra monitoring nodig, maar haalde stapje voor stapje zijn achterstand in. “Hij heeft gewoon tijd nodig”, argumenteerden wij bij elk oudercontact. “Het komt wel goed.”

Mijn ambities en dromen bleef ik struikelend najagen en ik creëerde ruimte voor mijn man, vriendinnen en familie. Maar mijn moedertitel droeg ik met trots. De schoonste titel. En altijd kwamen ze op de eerste plaats, die zonen van ons. Ik herinner mij de uren die ik samen met kleine Zoon 1 in de wachtkamer van dokters doorbracht, het ’s nachts tapoteren van zijn door ontstekingen geteisterde longen, de bulkverpakkingen papieren zakdoeken die we aankochten voor alle snot (“Snuit eens goed? Goed zo! Komt er nog? Je kunt het, jongen!”).

Natuurlijk botste onze definitie van ‘het komt wel goed’ vaak met de zijne. We vochten met hem over gametijd, eerlijkheid en andere waarden. Groenten at hij niet graag, vis was niet lekker en fruit was voor kleuters. Al mijn en zijn inspanningen werden meteen teruggedraaid toen hij doodleuk besloot dat roken heel cool was. Na het roken, kwam het drinken. Liters Cara Pils goten hij en zijn vrienden naar binnen. “Nee jongen, van te veel alcohol drinken ga je niet ‘echt’ leven, maar gewoon wat sneller dood”, brulden we. Maar het kwam goed.

” ‘Is het hier dan zo slecht?’, vraag ik. ‘Misschien is het hier wel te goed. Het is tijd’, antwoordt hij”

Nu tapoteert hij mij. Zijn handen geven me kleine klopjes op mijn rug. “Mama, je moet goed eten. Je doet té snel té veel.” Ik knik en knik. Straks gaat hij nog met de tissues wapperen terwijl hij me gebiedt om goed te snuiten: “Goed zo! En nog eens! Je kunt het!”

Loslaten in brokjes

Hij steekt zijn laptop in zijn rugzak en zet ook een koffie. Snel. Want ze komen hem ophalen om naar Gent te gaan. Ik slik en slik. “Is het hier dan zo slecht?”, durf ik. “Misschien is het hier wel te goed. Het is tijd”, antwoordt hij.

Hij heeft gelijk. De beste omstandigheden waaronder een kind het huis verlaat, is wanneer het kind, maar ook de ouders er klaar voor zijn. En dat is wanneer het loslatingsproces van de ouders en het volwassen worden van het kind samenvalt. Hij is er klaar voor. Ben ik dat ook? Ik ben met slaande deuren thuis vertrokken, net achttien jaar. Op zijn leeftijd werkte ik al en wogen mijn verantwoordelijkheden zwaar. Maar één jaar ouder dan Zoon 1 was ik toen hij zich trappelend tegen mijn middenrif aankondigde in mijn buik.

Maar als ik mijn eigen jeugd als voorbeeld aanhaal, zeggen de zonen: “Andere tijd, andere persoonlijkheid, andere context.” En ook: “En welke prijs heb jij daarvoor betaald, mama.” Het is geen vraag. Ze zeggen het als een vaststaand feit, overtuigd van hun eigen juiste levensritme. Wanneer onze protesterende pubers te snel en veel te gulzig nieuwe vrijheden opeisten, zei mijn man tegen hen: “Vrijheid wordt het beste geserveerd in hapklare brokken.”

En dat geldt hier ook. Hoewel ik het type ben dat een pleister in één trek van de wonde rukt, laat ik los in brokjes. Al die eerste keren… Alleen naar school fietsen, alleen thuisblijven, de eerste fuif, zonder mij, maar met het lief gaan winkelen, met de vrienden op reis gaan, elke keer puf ik opnieuw weeën weg. Mijn man doet dat beter dan ik. Dat ze uitvliegen, ziet hij als een gevolg van goed ouderschap, een teken dat wij het goed doen.

Ik leg mijn hand op mijn gezwollen, maar lege buik. Isn’t it ironic?, zong Alanis Morissette. Van de ene dag op de andere ben ik in de menopauze, definitief onvruchtbaar. Toch staat mijn buik bol. Een geschatte zwangerschap van vier à vijf maanden dik. Ik smeer opnieuw, net als drieëntwintig jaar geleden, bio-olie om de schade van het rekken van mijn al heel beproefde huid te bufferen.

“Mijn oudste zoon gaat het huis uit en ik wapper mijn vapeurs weg”, snuf ik. “En jouw tweede zoon wil ook op kot. Mam, dat wordt je dood!”, grapt hij. “Kom je dan niet meer terug?”, piep ik. “Nee. Nooit meer.” Hij grijnst en zegt dat hij iets gaat halen. Als troost duwt hij die verlepte cactus in mijn handen. “Hier, een nieuw projectje”, lacht hij.

Gemis met een gouden randje

Mijn man leerde mij hoe belangrijk het is om elkaar uit te zwaaien. Het vraagt toewijding en geduld. Toewijding, omdat je er andere taken voor staakt. Geduld, omdat we een familie van trage vertrekkers zijn. Vaak sta ik minutenlang aan het raam tot ze eindelijk zwaaiklaar voorbijfietsen. Ze vergeten altijd wel iets waarvoor ze terug binnenkomen. Maar deze keer wiebelen mijn armkwabben niet. Ik kús hem dag, snuif nog eens goed zijn geur op en laat hem in zijn eigen tempo vertrekken.

“Het gemis dat ik voel, staat niet voor wat me afgenomen wordt, maar voor alles wat me gevuld heeft”

Ik zoek uitgeput mijn bed op. Wanneer ik kreunend de lakens over me heen trek, voel ik dat ik een keuze heb. Of ik doe wat ik altijd deed en duw elk gevoel van pijn en ongemak weg, of ik laat het toe. Ik vertrouw erop dat ik niet breek, dat ik sterk genoeg ben om het verdriet te dragen. Het gemis dat ik voel, staat niet voor wat me afgenomen wordt, maar voor alles wat me gevuld heeft, voor wat ik een moederleven lang zo genereus kreeg. Het gemis leert me hoe rijk ik ben.

Ook mijn Facebook-app helpt me, met een compilatie van Zoon 1. Ik zie hem voor mijn ogen opgroeien. Hij was een zachte puber, maar de pubertijd was dat niet voor hem. Pukkels, blokjesbeugels, kaakoperaties, onregelmatige groeischeuten waardoor neus, kin, armen en benen bijzondere proporties aannamen. Ik schiet van huilen naar lachen. En weer terug. Het zijn mijn hormonen, of het verdwijnen ervan, maak ik mezelf wijs.

Vandaag mag ik me zielig voelen. Enkel vandaag, uren vol zelfbeklag, chocolade, latte’s en cava. En ik die dacht dat het legenestverdriet enkel vrouwen overviel bij wie hun identiteit versmolt met het moederschap. Het is wel duidelijk dat dat niet klopt. Om niet helemaal weg te zinken, besluit ik mijn legenestredenering om te draaien. Het gaat niet om hoe leeg ik me voel, maar over hoe ontzettend gehecht ik aan mijn kinderen ben. Hoe graag ik voor hen zorg, hoe fier ik op hen ben, hoe verantwoordelijk ik me voor hen voel.

Wanneer een kind uitvliegt, evalueer je jezelf. Hoe deed ik het als moeder? Gaf ik hem alles mee waarmee hij zijn leven verder kan uitbouwen, liefst met een nog grotere emotionele rijkdom dan die van ons? Gaat hij het alleen redden? Zal hij durven hulp te vragen wanneer hij met een zwarte levensfase geconfronteerd wordt? Zal hij genoeg eten? En gezond? Verzorgt hij zichzelf wel, want zijn cactus liet het verwaarloosde hoofd dramatisch hangen. Slaapt hij genoeg? Houdt hij zijn longen rookvrij? Wie zal zijn koptelefoonsignalen begrijpen en de schone diepte van zijn prachtige ogen bewonderen?

Terwijl de tranen door mijn zielige zijn druppen, stuur ik hem een bericht: “Ik zie u graag. Ik ben fier op mijn mooie grote zoon. Die ik nu al heel hard mis.” Mijn gsm biept en ik lees: “Ik u ook en ik ben morgen al terug hoor.”

PS: Inmiddels hebben de cactus en ik het hoofd opnieuw opgetild.

Uit: Libelle 01/2022 – Tekst: Jaela Cole

VERDER LEZEN:

Volg ons op FacebookInstagramPinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!

Partner Content

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."