Koen

“Plots stormen er drie everzwijnen vlak voor ons het pad over. Even nemen ze ons mee in hun paniek”

Koen Strobbe keerde na twintig jaar in het zuiden van Frankrijk met zijn vrouw Ilse en zoon Kwinten terug naar ons land.

Hoewel ik in hart en nieren een zomermens ben, vind ik de overgang naar het herfstseizoen op de een of andere manier toch altijd iets hebben. Waarschijnlijk omdat de smulpaap in mij vooral de lekkernijen ziet die de herfst meebrengt. En de heerlijke, gezellige momenten in de keuken, geprangd tussen pruttelende potten op het vuur en de oven die achter mij m’n rug lekker warm houdt.

Het hotelletje in de Ardennen is gezellig, maar ook een beetje een museum: alles is er van hout en op geen enkele muur ontbreekt een gewei of een opgezette kop

Wild, pompoensoep, kastanjes, stoofpotjes die uren mogen garen: ik kijk er echt naar uit. Ze maken de korter wordende dagen net iets beter verteerbaar. En natuurlijk is er ook de kleurenpracht buiten. Alleen moet ik mijn gedachten telkens wegsturen van het besef dat al dat mooie geel en rood in de bomen eigenlijk gewoon het begin van het einde is. Als ik dat zo opschrijf, klinkt het een tikkeltje macaber. Op naar Halloween, denk ik dan maar!

Ilse en ik besluiten dat we die herfstpracht niet enkel thuis willen bewonderen. We gaan een weekendje naar de Ardennen, in de buurt van Saint-Hubert. Het hotelletje dat we vinden is gezellig, maar ook een beetje een museum: alles is er van hout en op geen enkele muur ontbreekt een gewei of een opgezette kop. Je moet er de humor van inzien, anders doe je er geen oog dicht.

Paddenstoelenstropers

De ochtend is nog fris wanneer we het bos in trekken. De lucht ruikt naar natte bladeren en mos, en de stilte wordt alleen af en toe onderbroken door een specht die roffelend de laatste restjes zomer verjaagt. We zijn een uurtje aan het stappen als er plots een groot bord op ons pad staat: ‘Drijfjacht aan de gang, wandelaars keer om.’

Terwijl we nog een beetje aarzelen of we écht moeten omkeren, stormen er drie everzwijnen vlak voor ons het pad over, het dal in. Een fractie van een seconde nemen ze ons mee in hun paniek. Dan verdwijnen ze tussen de bomen, achtervolgd door geluiden van honden en geroep. Het blijft verder stil, gelukkig horen we geen enkele knal. Toch blijft het gevoel hangen dat de natuur, die voor ons een bron van rust is, voor haar eigen bewoners vaak het tegenovergestelde betekent. En ik weet het: wie af en toe graag wild eet – en ik verklaar me schuldig – moet daar eigenlijk niet over klagen.

Verderop ontmoeten we een oud koppel dat eruitziet alsof het uit een andere tijd komt. De vrouw draagt een hoedje dat ze met een foulard op haar hoofd houdt, en onder haar jagersgroene jurk komen kniehoge laarzen piepen. De man leunt zwaar op een zelfgesneden wandelstok en draagt een vilten hoed met een veertje.

Beiden hebben ze een mand bij, tot de rand gevuld met paddenstoelen. Ze groeten ons kort, bijna bedeesd, en schuifelen dan verder. Er hangt iets samenzweerderigs in de manier waarop ze hun mand tegen zich aandrukken. Ilse fluistert dat we waarschijnlijk de Beruchte Paddenstoelstropers van Saint-Hubert hebben betrapt. Misschien belandt hun vangst vanavond wel op onze borden in het dorpsrestaurant waar we gereserveerd hebben.

’s Avonds, bij het haardvuur in het restaurant, praten we na over onze heerlijke dag in openlucht. Ilse mijmert dat de herfst een seizoen van contrasten is. Enerzijds is er de schoonheid die ons uitnodigt om langzamer te wandelen en diep adem te halen. Anderzijds is er ook dat besef dat alles aftelt. De dagen worden korter, de bomen kaler.

Ik maak mezelf wijs: die winter is eigenlijk maar een doorgang, een verplichte halte op weg naar een nieuwe lente

En achter de hoek van de herfst loert de onvermijdelijke en veel te lange winter, waar bijna niemand echt dol op is. Ik antwoord dat er ook iets geruststellends aan die cyclus is. De herfst laat ons voelen dat dingen mógen eindigen, dat er altijd wel iets nieuws wacht. Ilse lacht dat ik daar in februari misschien anders over zal denken, als de kou in onze botten kruipt en de donkere dagen eindeloos lijken te duren.

Maar op dit ogenblik lukt het me nog net om mild te blijven en de vallende bladeren niet enkel als verlies te zien, maar ook als een uitnodiging om het binnen gezelliger te maken. En, kop op, maak ik mezelf wijs: die winter is eigenlijk maar een doorgang, een verplichte halte op weg naar een nieuwe lente. En daarbovenop maakt de winter de muggen een kopje kleiner. Als dat geen reden tot feesten is, weet ik het ook niet meer.

Meer van onze columnisten lezen?

Volg ons op FacebookInstagramPinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuw

Partner Content

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."