Welke vissen zwemmen in onze rivieren?
Van de gehaaide snoek tot de wonderlijke rivierprik, van de alomtegenwoordige voorn tot de zeldzame serpeling, allemaal hebben ze hun eigen plek in onze waterlopen. Een bedreigde plek, weliswaar, maar de jongste jaren is de toekomst van onze zoetwatervissen toch wat minder troebel.
Leven onder de waterspiegel
Onze rivieren zijn bevolkt met een veertigtal vissoorten, waarvan zo’n twaalf uitheemse. Dat laatste moet je niet al te letterlijk nemen, het betekent dat er geen archeologische vondsten van skeletten zijn gedaan in ons land.
Neem nu de karper: die werd ‘pas’ tweeduizend jaar geleden uit Azië naar Europa gebracht door de Romeinen. In de middeleeuwen werd hij bij ons op abdijvijvers uitgezet voor het vrijdagmenu. Op de lijst van de meest voorkomende riviervissen van ons land staat hij intussen op nummer tien.
De giebel zwemt bij ons al meer dan twee eeuwen rond, maar hij is afkomstig uit Siberië. Hij is zelfs naar nummer acht opgeklommen en verdringt soms de inheemse soorten. Een échte nieuwkomer is dan weer de blauwbandgrondel, een Chinees die in de jaren 1960 per ongeluk naar Europa werd overgebracht en in ons land voor het eerst in 1990 werd waargenomen.
Ook in Europa ingevoerd zijn de zonnebaars (in 1885), de snoekbaars (in 1890) en het vetje (in 1880 in Vlaanderen gevonden, al wordt vermoed dat hij lang daarvoor toch inheems is geweest).
Een andere exoot is de Amerikaanse dwergmeerval met zijn vervaarlijke stekel (eind 19de eeuw), onder sportvissers beter bekend als de katvis.
Meer dan anderhalve meter lang
Maar het zijn niet de ingevoerde vissoorten die de show stelen. De absolute blikvanger is bij ons de snoek. Deze rover haalt een snelheid van 32 kilometer per uur en bereikt een lengte van 120 centimeter of zelfs meer. In Nederland werd ooit een snoek gevangen van 138 centimeter lang en er zijn er waargenomen met een lengte van meer dan 150 centimeter. Het is bekend dat ze weleens mensen hebben gebeten met hun scherpe tandjes, maar veeleer per ongeluk en nooit met ernstige gevolgen. Ze komen bij ons nog veel voor, maar een stuk minder vaak dan vijftig jaar geleden. Een snoek heeft immers helder water met veel plantengroei nodig, en dat is minder voorhanden dan vroeger.
De paling is ook zo’n merkwaardig dier. Elke paling, waar ook ter wereld, is geboren in de zee van Saragossa, tussen de Bermuda-eilanden en de Caraïben. Als jonge ‘glasaaltjes’ zwermen ze uit, ook naar Europa. Ze zijn niet alleen in staat om van zout naar zoet water te verhuizen, maar kunnen zelfs lange tijd buiten het water leven. Als ze volwassen zijn, zwemmen en kruipen ze weer naar zee om op hun geboorteplaats te gaan paaien.
Nog zo’n speciaal type is de rivierprik, die vier jaar als larve op de rivierbodem leeft, dan naar zee trekt om zich als een parasiet vast te bijten te leven van vissenbloed. Als volwassen dier reist hij terug de rivier op om zich voort te planten.
Vistrappen en meanders
Een aantal vissoorten migreert dus. Het grote voorbeeld is natuurlijk de zalm, die tot 1930 op de Maas vrij veel voorkwam. Zalmen worden hoog stroomopwaarts geboren, gaan naar zee en keren later naar die plek terug om te paaien, maar daarbij stuiten ze op sinds de kanalisering van onze grote rivieren onherroepelijk op sluizen. Exit de zalm, dus.
Ook voor andere migranten, zoals de fint en de elft, en voor reizigers zoals de beekprik, de beekforel, de vlagzalm, de barbeel, de snoek en de winde vormen die sluizen een zware handicap. Daarom worden punten met een groot verval steeds vaker omzeild met vistrappen, plekken waar geleidelijke stijgingen zijn ingebouwd. Dat is in Nederland bijvoorbeeld op de Maas gebeurd, en er wordt nu weer zalm gevonden tot voor Luik.
Afvalwater afvoeren
Sluizen zijn maar één van de problemen die de mens voor riviervissen heeft geschapen. Het ergste is natuurlijk de vervuiling, die op rivieren zoals de Dijle of de Leie lange tijd elk vissenleven onmogelijk heeft gemaakt. Industrieel afval, maar ook rioleringswater werd simpelweg via rivieren afgevoerd. Hoewel de toestand vandaag beter is, zijn veel rivierbodems grondig vervuild met zware metalen, resten van bestrijdingsmiddelen en nog veel meer.
Daardoor is het verschijnen van meer vissen niet alleen meer een zegen. Op de Dender werd de voorbije tien jaar weer veel blankvoorn gesignaleerd. Goed nieuws, want dat wijst op een betere waterkwaliteit. Maar omdat de rivier volledig gekanaliseerd is, vonden de vissen geen bescherming tegen rovers. Ze werden dus opgegeten door aalscholvers, die houden van dit soort vette vis. Maar zware metalen en andere residu’s worden net in vet opgeslagen, zodat de vogels ze ongetwijfeld in grote hoeveelheden binnenkregen.
Kaarsrechte kanalen
Daarmee hebben we nog een ander probleem aangeraakt: onze kanalen en rivieren zijn om allerlei redenen kaarsrecht getrokken. Daardoor zijn er in de waterlopen voor de vissen geen luwten meer: plekken waar het water minder snel stroomt en waar veel planten groeien. Vissen hebben die nodig om te rusten, zich te verbergen en eieren te leggen. Bij het herinrichten van waterlopen wordt ook hier de laatste jaren weer rekening mee gehouden. Door rivieren opnieuw aan te koppelen aan afgesneden meanders bijvoorbeeld.
Vissen als meetinstrument
Voor milieudeskundigen hebben vissen een speciale functie. Het meten van waterkwaliteit is een moeilijke en soms dure aangelegenheid, maar vissen kunnen daarbij helpen. Weinig of geen vis op een waterloop wijst op problemen. Maar ook de soorten vertellen een verhaal.
Als je op een rivier plots minder snoek en meer stekelbaars vindt, is er waarschijnlijk een zuurstofprobleem, want de snoek heeft daar veel last van en de stekelbaars niet. Verder heeft elk type waterloop zijn eigen vissoorten. In smalle en snelstromende beken komen vanzelf minder vissoorten voor dan in traag stromend of stilstaand water, en dan nog typische soorten zoals de forel en de vlagzalm. Maar als je forel vindt in de traag stromende Leie of karper in de snelle en smalle Voer, dan is er duidelijk iets fout.
De vissen vormen het beste bewijs dat het inderdaad wat beter gaat met onze waterlopen. Bij tellingen worden er in de meeste rivieren en kanalen een stuk meer gevonden dan 20 jaar geleden. En de zeldzame soorten doen het vaak beter.
Bijzondere soorten
In uitzonderlijk helder water zoals dat van de Grote Nete vind je bijzondere soorten zoals de beekprik, de kopvoorn en de serpeling. Zelfs de bot komt in de Nete voor, een brakwatervis die er via de Schelde en de Rupel naartoe zwemt. Toch wordt nog altijd een groot deel van alle vissoorten in ons land als bedreigd beschouwd. Een aantal verdwenen soorten wordt nu opnieuw uitgezet, in de hoop dat ze zich weer in onze wateren gaan vestigen.
Dat gebeurde onder meer met de kopvoorn, de erg zeldzame beekforel en de kwabaal: de enige zoetwaterkabeljauwsoort ter wereld, die in Vlaanderen twintig jaar lang niet meer voorkwam. Zelfs de Europese steur werd opnieuw geïntroduceerd, en die was al meer dan 50 jaar verdwenen. Daardoor wordt hij door de Vlaamse wetgeving merkwaardig genoeg als een uitheemse vis beschouwd…
Meer info vind je via fishbase. Een (Engelstalige) website met een schat aan informatie over alle vissoorten ter wereld en per land.
Ook interessant om te lezen:
- Schade aan je huis of auto door steenmarters? Zo voorkom je het
- De terugkeer van de otter in Vlaanderen: zo maak je opnieuw kennis met het diertje
- Zo lok je kikkers en amfibieën naar je vijver!
Volg ons op Facebook, Instagram, Pinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van de beste groentips en wooninspiratie!