johan verminnen
© Ann De Wulf

Mannen over hun emoties: Johan Verminnen

In deze eindejaarsreeks vragen we aan enkele bekende mannen om hun hart te openen. Deze week kijkt Johan Verminnen, die volgend jaar zeventig wordt, terug op een rijk leven vol emoties. Redactrice Annelies ging bij hem langs.

Wie is Johan Verminnen?

  • Werd geboren in Wemmel op 22 mei 1951.
  • Zijn eerste plaat verscheen in 1971. Zijn bekendste nummers zijn o.a. Laat me nu toch niet alleen, In de Rue des Bouchers, ‘k Voel me goed, Mooie dagen, Paulien, Café der blije harten.
  • In 1992 richtte hij ‘Zamu’ op, een belangenvereniging voor zangers en muzikanten. Verminnen was ook jarenlang gedelegeerd bestuurder en later voorzitter van Sabam.
  • Trouwde in 1986 met model Catherine Mattelaer. Een jaar later kregen ze een dochter, Paulien.
  • Treedt momenteel op met zijn tournee ‘En daarna ga ik vissen’. Volgend jaar zijn er optredens naar aanleiding van zijn 70ste verjaardag. Info & speeldata: johanverminnen.be

De grote emoties in het leven van zanger Johan Verminnen

Je hoeft Johan Verminnen niet te vragen naar precieze data of leeftijden. Hoe oud zijn broer en zus waren toen ze stierven? Wanneer hij en zijn vrouw Catherine uit elkaar gingen? Geen idee. Maar vraag Vlaanderens bekendste chansonnier om zijn hart op tafel te leggen, en je krijgt een inkijk in zijn diepste zielenroerselen.

“Emoties, mijn hele leven zit er vol van. Dat is waarom ik kan schrijven. Je móét als zanger gevoelig zijn, anders kun je nooit opvangen waarover het echt gaat in het leven. Als je met een ascetische blik naar de wereld kijkt, kun je misschien interessante wetenschappelijke werken schrijven, maar geen liedjes.”

Nochtans waren emoties bij jullie thuis geen evidentie. In je boek ‘Prinses van het Pajottenland’ schrijf je dat je uit een gezin van zwijgen komt.

Johan Verminnen: “Ja. Voor de generatie van mijn ouders was het moeilijk om emoties te tonen. Alles werd opgekropt. Mijn moeder zei altijd: ‘Ik heb veel gezwegen’. Als het bijvoorbeeld slecht ging in mijn relatie, dan zei ze: ‘Ach Johan, de deur heeft hier ook vaak op een kier gestaan, maar wij namen die beslissing niet. Mensen gaan nu voor een habbekrats uit elkaar.’ Mijn generatie is het slachtoffer geweest van dat zwijgen, ik heb daartegen moeten vechten. Pas de laatste dertig jaar is er veel veranderd in de manier waarop mannen én vrouwen zich kunnen uiten. Vandaag mogen mannen gerust huilen.”

“Voor de generatie van mijn ouders was het moeilijk om emoties te tonen. Alles werd opgekropt. Ik heb daartegen moeten vechten”

Hoe was het om in zo’n gezin op je achttiende te verkondigen dat je naar de toneelschool ging?

“Mijn vader was een werkman. Hij zei: ‘Je gaat met je gezicht tegen nen bec de gaz lopen.’ Half Brussels, half Brabants is dat, hij verwees naar de gasbekkens die langs de kanalen stonden. Mijn vader wilde dat ik voor dokter of advocaat zou gaan studeren, dus die man uitte zijn teleurstelling met woede. Dat was zijn emotie. Mijn moeder daarentegen was veel eigentijdser. Zij dacht: ‘Als hij maar gelukkig is’.

Pas op, ondanks de kwaadheid van mijn vader kom ik uit een zeer warm gezin. We waren met vijf kinderen, en we zorgden voor elkaar. Mijn ouders hadden een karig loon, maar elk kind kreeg de kans om te studeren, omdat mijn vader dat nooit had gekund. Als de oudste werk had gevonden, moest hij opdraaien voor de volgende, en zo ging dat verder. We zorgen nog altijd voor elkaar. Toch voor wie er nog overschiet van de familie.”

Je mama stierf pas toen ze 102 was. Maar je broer Bert, die je mentor was, stierf al heel jong.

“Bert was de eerste die thuis is weggegaan. Hij schreef gedichten, maakte toneelstukken en gaf les aan de Studio Herman Teirlinck. ‘Doe maar voort, Johan, het komt goed’, zei hij altijd. Op een bepaald moment in zijn leven heeft hij alles opgeblazen en is hij gaan werken als arbeider op een bouwwerf. Op een dag belde zijn ploegbaas mij op: ‘Uw broer voelde zich niet goed. Hij is in de barak gaan zitten, maar hij is verdwenen.’

Een week later hebben ze hem dood teruggevonden in een diepe plas, op vijftien kilometer van de werf. Hij was wellicht gaan wandelen om een luchtje te scheppen, is onwel geworden en verdronken. Ik kreeg telefoon van een rijkswachter uit Bergen om me dat te melden, en ik moest dat thuis gaan zeggen tegen mijn vader en mijn moeder. (zwijgt) Dat zijn de echte dingen in het leven.”

Herinner je je dat moment nog?

“Haarscherp. Ik belde aan de deur, zo’n trekbel was dat. Mijn moeder deed open in haar peignoir, want het was zeven uur ’s morgens. Ik zei: ‘Mama, ik heb heel slecht nieuws.’ Ze ging langzaam achteruit in de gang naar de keuken, daar zaten wij altijd aan tafel. ‘Mama, Bert is dood’, zei ik. ‘Ah ja,’ zei ze, ‘hij had het zo moeilijk om te leven.’ Mijn vader kwam van de trap gestommeld, en hij vloekte. Dat toont hoe emoties zijn. (zwijgt)

Voor het eerst sinds dertig jaar zing ik op het podium weer over mijn broer Bert: ‘Niemand weet – Niemand voelt – Niemand ziet – Wat ik met mijn tranen doe – Er gaat geen dag voorbij – Geen enkele dag voor mij – Dat ik niet aan je denken moet – Ik kende jou zo goed – Je zei geen woord te veel – Tenzij je dronken was – Dan ging je woest tekeer – iets wat ik jou vergaf.’”

“Ik kreeg telefoon van een rijkswachter uit Bergen om te melden dat ze mijn broer gevonden hadden. Hij was verdronken. En ik moest dat thuis gaan zeggen tegen mijn vader en mijn moeder”

Liedjes vol vechtlust

Zelfs in je treurige liedjes voel ik één en al vreugde, vechtlust ook.

“Die heb ik van mijn vader, hij had ook een enorme levenslust. Hij heeft als arbeider heel zijn leven móéten strijden. Als je vijftig jaar zingt in deze stiel, die – zoals mijn vader terecht zei – geen houvast biedt, dan heb je vechtlust nodig. Anders loopt het verkeerd.

Ik heb geprobeerd om kleine stenen te verleggen in de rivier, zoals Bram Vermeulen het zo mooi bezingt. Dat is het leven: kiezels verleggen. Zo heb ik jarenlang gevochten om zelfstandige artiesten een degelijk statuut te geven, zodat ook wij in tijden van werkloosheid een uitkering zouden krijgen. Dat statuut is er vandaag. Het is nog onvolmaakt, maar eigenlijk zou een jonge man of vrouw moeten opstaan om er opnieuw werk van te maken.”

Ben je moegestreden dan?

“Ik word volgend jaar zeventig. Om te strijden heb je energie nodig. Ik geef eerlijk toe dat ik me hulpeloos voel als ik zie wat er verkeerd loopt. Men heeft iedereen in de entertainmentsector het voorbije jaar in de kou laten staan, dat is een schande. Tijdens de lockdown heb ik vier maanden hier op deze stoel gezeten en mij onrechtvaardig behandeld gevoeld. Maar ik had de kracht niet om te strijden. ‘Je gaat creatief worden’, zei men. Nee. Want om creatief te zijn, moet ik vrij zijn. Vrijheid is één van de grootste deugden in het leven. Ik had perspectief nodig, maar men sloeg mij dood met cijfers. Ach, wie ben ik nu om dit allemaal te zeggen in Libelle? (lacht) Maar kijk, als u emoties wilt, dan krijgt u ze.”

Wat deed je dan vier maanden lang op die stoel?

“Piekeren. Sommigen mensen hebben het beschouwd als een vakantie, ik niet. Ik miste mensen, het podium, optreden. Ik had maar een paar lichtpunten: mijn buurman kwam elke dag aan het raam vragen hoe het met me ging, en mijn vrouw kwam twee keer per week koken. Nu ja, dat ik alleen woon, heeft natuurlijk ook niet geholpen.”

Een zeer grote vorm van liefde

Je bent niet gescheiden van je vrouw Catherine, maar jullie wonen niet meer samen, las ik ergens.

“Als samenleven niet meer gaat, moet je dat niet doen, vind ik. Maar we hebben een zeer grote vorm van liefde, er zijn zoveel dingen die ons verenigen. Ik zou het met de tekst van een liedje moeten zeggen. (denkt na) ‘Al zijn de trossen los, toch blijven wij verbonden – Er is dat kind toch, en God, dat is een wonder.’ Dat is de eerste en de laatste keer dat ik God aanroep, hoor, wat mij betreft kan hij op vakantie naar Madrid. (lacht) Het is moeilijk om uit te leggen wat Catherine en ik voor elkaar betekenen. Maar we zijn bezorgd om elkaar.”

“Wat Catherine en ik hebben, is een mooie vriendschap en een onvoorwaardelijk geloof in elkaar, met al onze gebreken. Wij zijn loyaal. Dát is liefde”

Heb je veel liefdes gehad in je leven?

“Er zijn er geweest, ja. Maar veel? Goh. Mijn naaktfoto’s zijn in ieder geval nooit verspreid.” (lacht)

Maar als bekende muzikant had je ze toch voor het uitkiezen?

“Mijn muzikanten hadden altijd meer succes. Zij waren zorgelozer, als frontman boezem je toch een zekere angst in. Maar natuurlijk heb ik relaties gehad, ook die er niet hadden moeten zijn. Dat geef ik toe en dat zal de verwijdering tussen mijn vrouw en ik zeker bewerkstelligd hebben. Maar het was niet alleen dat…

Samenleven is één van de moeilijkste opdrachten in het leven. Wat wij hebben is een mooie vriendschap, een onvoorwaardelijk geloof ook in de andere persoon, met al zijn gebreken. Wat ons verbindt, is Paulien, onze kleinzoon Boas en een gemeenschappelijk verleden. Wij zijn loyaal. Dát is liefde.”

“Geluk en triestheid liggen zo dicht bij elkaar. Mijn leven is een mix van de twee. Ik voel dat alle dagen van mijn leven”

Je werd in 1987 papa van Paulien, en enkele jaren geleden opa van kleinzoon Boas. Is er een verschil tussen vader worden en opa worden?

“Toen Paulien geboren werd, heb ik tranen met tuiten gehuild. Ik herinner me nog hoe ik met een fles champagne in de linkerhand en het stuur in mijn rechterhand naar een optreden reed die avond. Dat was het mooiste moment van mijn leven, vader worden is met niks te vergelijken.

Boas, dat is ook heel emotioneel, hé. Hij woont in de stad. Als ik hem hier in mijn tuin zie spelen, dat is prachtig. Hij zegt altijd: ‘Opa zingt van ‘mooie dagen, mooie dagen’. En dan zingt hij dat. Toen Boas geboren werd, dacht ik: nu ben ik plots het referentiepunt voor mijn kleinzoon. En mijn eigen referentiepunten – mijn ouders, mijn broer – zijn al weg. Wat betekent dat ik zeer dicht bij het einde ben… Ik voel dat alle dagen van mijn leven: geluk en triestheid liggen dicht bij elkaar. In het Portugees heet dat ‘saudade’, het mooiste woord op aarde. Het is onvertaalbaar, maar het gaat om melancholie, een mengeling van vreugde en verdriet. Als ik mijn leven in één woord moet samenvatten, is het ‘saudade’.”

Afscheid nemen

Hoe makkelijk is het voor een man met een inherente melancholie om afscheid te nemen van mensen?

“Afscheid is nodig. Ik vind het nog altijd moeilijk dat ik dat van Bert, mijn broer, niet heb kunnen doen. Estelle, mijn oudste zus en moederfiguur, is twee jaar geleden gestorven. Ze lag in het ziekenhuis, de dokters zeiden dat het niet goed ging. Maar ik moest optreden en belde haar. Ik herinner me ons gesprek nog heel goed. Ze was heel helder, zoals veel mensen voor hun dood helder zijn. ‘Estelle, ik ga spelen, ik kan je niet meer zien’, zei ik. ‘Speel een liedje voor mij’, antwoordde ze. Dat heb ik gedaan. Ik heb die avond ‘Met zeven aan tafel’ opgedragen aan haar. (krijgt tranen in zijn ogen) Kijk, ik ben een emotionele man, het is bewezen. (denkt na)

De eenzaamheid waarin mensen moeten sterven, daar word ik woedend van. Al die mensen in de rusthuizen het voorbije jaar… Dát is de eenzaamheid, meneer Beke! En ook voor degene die achterblijft en geen afscheid heeft kunnen nemen, is dat verschrikkelijk. Als Catherine morgen in het ziekenhuis belandt met corona en op sterven ligt, ga ik ernaartoe. Ik zou de deur openbreken en het risico lopen om zelf besmet te worden. Ik hoop dat men iets geleerd heeft van dit jaar, maar ben daar niet zeker van. (zwijgt) Ik ken eenzaamheid heel goed. Hoe goed je relatie ook is, er zijn dingen die je niet kunt communiceren. Ik voel dat al heel lang.”

“Als Catherine morgen in het ziekenhuis belandt met corona en op sterven ligt, ga ik ernaartoe. Ik zou de deur openbreken”

Dus de man die niet kan aarden zonder podium en publiek is in wezen toch altijd eenzaam?

“Ja. Lonely at the top. (lacht) Maar dat wil niet zeggen dat je de mensen die je omringen niet moet appreciëren. Als er iets positief was aan corona, dan was het dat mensen banden kregen die ze ervoor niet hadden. Ik herinner me tijdens de lockdown dat ik telefoon kreeg van het wijkcomité van Hansbeke. Zij wilden mijn lied ‘Mooie dagen’ herschrijven tot ‘Coronadagen’. Dat ging over ons dorp, over Mieke Superette, waar de mensen elkaar nog konden zien. We hebben dat lied opgenomen en via de luidsprekers aan de kerktoren verspreid. In de Dorpstraat, op anderhalve meter van elkaar, zongen we allemaal mee. Toen dacht ik: wat een fijne, leuke mensen zijn dat. Jonge mensen ook, hé. Dat stemt me hoopvol. Er is ook nog enorm veel liefde. Als ik bijvoorbeeld kijk naar de band die ik heb met mijn pianist en bassist… We spelen al meer dan dertig jaar samen, wij zijn familie. Ik hoef hen nog maar weinig te zeggen.”

Wat me brengt bij de onvermijdelijke slotvraag: wat als je straks het podium gaat verlaten? Je wordt er zeventig volgend jaar.

“Mijn laatste cd heet ‘En daarna ga ik vissen’. Maar ik probeer het afscheid zo lang mogelijk uit te stellen, want ik hou niet van vissen. (lacht) Ooit komt er een einde aan, natuurlijk. Ik hoop dat ik zal aanvoelen wanneer het moment gekomen is, en anders zullen andere mensen mij dat wel zeggen. Ik wil op een waardig moment stoppen, en dan is het ook meteen gedaan. Een comeback ná het vissen, dat wil ik absoluut vermijden.” (lacht)

Uit: Libelle 48/2020 • Tekst: Annelies Dyck • Foto’s: Ann De Wulf

Volgende vrijdag laat Wim Lybaert in zijn hart kijken!

Meer lezen:

Volg ons op FacebookInstagramPinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!

Partner Content

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."