dodelijk ongeluk
Getty Images

Openhartig: Geert veroorzaakte onvrijwillig een dodelijk ongeluk

Door De Redactie

Het is de angst van iedereen die regelmatig achter het stuur kruipt: per ongeluk iemand doodrijden. Voor Geert werd die nachtmerrie bittere realiteit. Pas nu, vijftien jaar later, kan hij er stilaan over praten.

Geert (51): “Sommige kinderen dromen ervan om later brandweerman of piloot te worden. Maar ik had als kind maar één droom: buschauffeur worden. Die droom is uitgekomen, al heb ik er een serieuze prijs voor moeten betalen…”

“Vijftien jaar geleden is het nu, die noodlottige avond. Ik herinner me de omstandigheden nog goed: het was een zachte zomeravond, zo rond een uur of elf, en ik was nog maar net twee maanden aan het werk als buschauffeur. Mijn shift zat erop en ik reed terug naar het depot, om mijn bus te parkeren voor de nacht. Daarvoor moest ik langs een brede, verlaten weg. Een donkere weg ook, want verlichting was er nauwelijks. Ik was rustig aan het rijden, tot ik plots, in een flits, iemand voor mijn koplampen op de straat zag rennen. Ik probeerde nog te remmen, maar de klap was onvermijdelijk. Ik voelde meteen dat het geen dier was dat ik had geraakt, maar een mens. Ik ben meteen uitgestapt om te gaan kijken, in de hoop dat ik ongelijk had. Maar helaas: in de berm lag het lichaam van een man. De vreemde hoek die zijn armen en benen maakten, toonden meteen dat het ernstig is. Ik ben meteen terug naar mijn bus gesneld om mijn werkgever te bellen, die de hulpdiensten heeft verwittigd.”

Op slag dood

“‘U heeft niets verkeerds gedaan,’ zei de politie. Maar daar lag een dode man op de grond. Hoe kon ik dan in godsnaam niets verkeerds hebben gedaan?”

De uren die daarop volgden waren onwezenlijk. Vanaf dan zijn er ook flink wat gaten in mijn geheugen. Wat ik wel nog weet is dat er een cameraploeg van het VTM-nieuws kwam aanrijden, zelfs nog voor de hulpdiensten. Ze wilden me een paar vragen stellen, maar gelukkig had ik nog de tegenwoordigheid van geest om dat te weigeren. Niet veel later arriveerden de hulpdiensten en de politie. Die hebben nog gedaan wat ze konden, maar alle hulp kwam te laat. De man bleek op slag dood, zo’n zware klap tegen een rijdende bus, dat overleeft niemand. Bij de politie moest ik blazen, om te zien of ik niet gedronken had, en ze controleerden ook hoe snel ik had gereden. Ik had me netjes aan de snelheidsbeperking gehouden en ook de alcoholtest bleek in orde. ‘Geen zorgen meneer,’ zo zei iemand van de politie, ‘u heeft niets verkeerds gedaan.’ Maar die woorden drongen nauwelijks tot me door. Daar lag een dode man op de grond. Een man die ík had omvergereden. Hoe kon ik dan in godsnaam niets verkeerds hebben gedaan?

Ondertussen kwamen er steeds meer mensen uit de buurt toesnellen naar de plaats van het ongeluk. Eén van hen, een oudere vrouw, begon te gillen toen ze het lichaam van de man zag liggen. Bleek dat hij haar echtgenoot was, en dat ze op nog geen 300 meter daarvandaan woonde. Ze had ook haar zoon mee, die na een kort gesprek met de politie op me afstapte: ‘Is het waar dat jij die bus bestuurde?’ Toen ik dat beaamde, gaf hij me een hand en wandelde hij meteen weer weg. Waarom, dat weet ik nog altijd niet… Pas om half vier ’s nachts, meer dan vier uur na het ongeval, mocht ik eindelijk naar huis. Daar, in mijn eigen vertrouwde omgeving, ben ik volledig gecrasht. Alsof wat er die avond allemaal gebeurd was toen pas echt tot me doordrong. Ik heb die nacht een beetje geslapen, maar niet veel. De beelden van het ongeval bleven maar voor mijn geestesoog voorbijflitsen.”

Gevaar om elke hoek

De volgende dag kreeg ik telefoon van een vriendelijk dame van Slachtofferhulp. Ze benadrukte nog eens dat ik niets verkeerds had gedaan, en dat ik óók een slachtoffer was van de situatie. Daarna vertrouwde ze me toe dat het ongeval waarschijnlijk een wanhoopsdaad was geweest. Het slachtoffer slikte blijkbaar antidepressiva. Ook de manier waarop hij mijn bus had getroffen, deed de politie vermoeden dat hij mij had wíllen raken. Die vrouw bedoelde het vast goed, maar haar woorden brachten me allerminst troost. Het was nog altijd mijn bus die hem had geraakt, mijn voet die het gaspedaal had ingedrukt. Niet veel later hing mijn baas aan de lijn: ‘Wanneer ik terug kon komen werken?’ Zonder mij liep zijn werkschema blijkbaar helemaal in de soep. Ik heb stomweg gestameld dat ik toch een paar dagen thuis nodig had. Daarop stuurde hij een psychiater bij me langs. Zogezegd om me te helpen, maar die man toonde geen greintje medeleven: ‘Mij maakt het niet uit of je over het ongeval praat of niet, ik word toch betaald door je baas.’ Ik heb hem meteen weer weggestuurd…

“Die eerste werkdag zat ik op het puntje van mijn stoel. Om elke hoek zag ik een nieuw gevaar opdoemen”

Nog geen week na het ongeval ben ik opnieuw aan het werk gegaan. Omdat ik thuis de muren opliep, én omdat mijn baas daarop aandrong. Als test moest ik eerst een keertje met een collega meerijden. Toen hij na een tijdje het stuur doorgaf aan mij, begon ik over mijn hele lichaam te zweten en te trillen. Alsof ik die noodlottige avond helemaal opnieuw beleefde. Na nog geen tien minuten heeft mijn collega het stuur weer van me overgenomen, omdat hij zag dat het niet ging. Toch ben ik de maandag daarop weer aan het werk gegaan. Veel te snel natuurlijk… ’s Ochtends vertrok ik met lood in mijn schoenen naar mijn werk. In mijn bus zat ik op het puntje van mijn stoel, bij de minste beweging op straat ging mijn hart als een razende te keer. Om elke hoek zag ik een nieuw gevaar opdoemen, waardoor ik veel te onrustig rondreed. Die eerste maanden heb ik verschillende kleine ongelukjes gehad: een spiegel eraf gereden, te vroeg stoppen… Achteraf gezien echt niet verantwoord. Na zo’n slopende werkdag was ik echt doodop, thuis kon ik niet veel meer dan in mijn zetel onderuitzakken en voor me uitstaren.”

Ondertussen bleef ik maar aan de familie van het slachtoffer denken. Hoe voelden zij zich nu? Hadden zij ook nog zoveel vragen bij het ongeval? Uiteindelijk heb ik aan Slachtofferhulp hun telefoonnummer gevraagd zodat ik hen kon contacteren. Ik moest en zou weten of er iets was dat ik voor hen kon doen. Ze nodigden me uit voor een gesprek, maar dat verliep helemaal niet zoals ik had gehoopt… Toen ik daar aankwam zat de hele familie me op te wachten: ‘Wij willen van jou weten wat er die avond écht is gebeurd.’ Die ‘echt’, dat ging bij mij door merg en been. Alsof ik zou liegen over wat ik had meegemaakt. Blijkbaar dachten ze dat de politie mij beschermde, omdat ik buschauffeur was, en dat ik eigenlijk wél in fout was geweest. Dat gesprek leverde niets op, en ik ben er met hangende schouders weer vertrokken…”

Doodzwijgen

Bij de familie van het slachtoffer vond ik dus geen gehoor. Maar ook in mijn eigen omgeving kon ik mijn verhaal moeilijk kwijt. Mijn ouders wilden me wel troosten, maar hadden geen idee welke woorden ze daarvoor moesten gebruiken. En mijn schoonfamilie zweeg het ongeval liever dood. Praatte ik er al eens over in mijn bredere kennissenkring, dan stootte ik vaak op onbegrip. De meeste mensen wuifden het ongeval gewoon weg: ‘Oh, maar je kon er zelf niets aan doen, Geert? Dan moet je dat voorval toch gewoon achter je laten.’

“Een moordenaar, zo zag ik mezelf: ook al kon ik er niks aan doen, ik had die man doodgereden”

Omdat ik van overal hoorde dat het beter zo was, besloot ik het ongeval dan maar weg te duwen. Om voort te ploeteren met mijn leven, en te hopen dat het dan vanzelf wel zou overgaan. Maar het ging niet over, integendeel. Van de Geert van vóór het ongeval bleef na een tijd nauwelijks nog iets over. Vroeger was ik een echte bon vivant, altijd wel in voor een smakelijke grap of een knotsgek idee. Maar nu wilde mijn hoofd gewoon niet meer mee. Ik had steeds minder zin in het leven, sloot mezelf steeds meer op. Ondertussen bleven de wanhopige vragen maar door mijn hoofd malen: Waarom was die man voor mijn bus gesprongen? Hoe ging het nu met de familie van mijn slachtoffer? Tijdens de moeilijkste momenten beet ik mijn vrouw toe dat ik een moordenaar was. Want zo zag ik mezelf: als iemand die het leven van iemand anders had ontnomen, en daarvoor moest boeten. Na een paar maanden was ik nog maar een schim van mezelf. Ik begon te veel te drinken en gleed steeds verder weg in sombere gedachten. ’s Nachts kon ik de slaap niet vatten, omdat ik de gebeurtenissen van die avond steeds weer in mijn hoofd afspeelde. In de plaats ging ik rondzwerven op straat met onze hond, in het donker. Dan kwam ik ten minste geen andere mensen tegen. In het zwartst van die periode heb ik, dat geef ik eerlijk toe, ook aan zelfmoord gedacht. Omdat ik die eindeloze mallemolen in mijn hoofd, die gruwelijke beelden die maar bleven opduiken, gewoon niet meer kon verdragen.

In die periode na het ongeval was ik ook thuis niet meer te genieten. Mijn zoon en dochter waren twaalf en acht toen het ongeval gebeurde. De jaren daarna hebben ze heel weinig aan hun papa gehad… Als gezinshoofd vond ik het mijn taak om te blijven werken, als buschauffeur. Maar dat vroeg zoveel van me, dat ik ’s avonds geen energie meer over had voor hen. Het ongeval heeft ook een serieuze tol geëist op mijn huwelijk. Ik werd kortaf en snel geïrriteerd, verdroeg niet langer dat er over die avond werd gepraat. Als er op televisie een fragment kwam dat vaagweg aan het ongeval deed denken, voelde ik mijn vrouw naast me verstarren. Zo bang was ze dat ik weer zou crashen. Dat ze me zelfs in die moeilijkste periode is blijven steunen, daar ben ik haar nog altijd dankbaar voor. Met mijn kinderen is het helaas anders verlopen: mijn zoon is op zijn achttiende thuis vertrokken. Omdat hij de sfeer in huis sinds het ongeval gewoon niet meer kon verdragen. Ik heb later nog vaak geprobeerd om het contact met hem te herstellen, maar dat heeft hij altijd geweigerd. Ondertussen heb ik me daarbij neergelegd, maar zijn afwezigheid blijft pijn doen…”

Op zoek naar antwoorden

Op mijn 38ste heb ik een zware hartaanval gekregen. Twee jaar lang had de stress, de spanning, de opgekropte pijn van het ongeval zich op mijn lijf vastgezet. Tot mijn lichaam het uiteindelijk begaf. Maar zelfs na die wake-upcall duurde het nog even vooraleer ik durfde toegeven dat ik iets moest doen. Dat het ongeval me anders van binnenuit zou verslinden. Ik voelde daarbij heel sterk de drang naar antwoorden: was het écht een spijtig ongeval geweest? Of was ik op een manier toch schuldig te noemen? Destijds had ik wel te horen gekregen dat ik niet in fout was geweest, maar ik wilde die woorden ook ergens zwart op wit kunnen lezen. Ik besloot daarom bij de politie langs te gaan om het verslag van die avond te lezen. Maar dat bleek helaas al vernietigd… Ook de familie van het slachtoffer wilde, definitief, niet meer met me praten.

Toch ben ik stilaan uit mijn diepe dal geklommen. Niet dankzij één aha-moment waarop ik plots het licht zag. Nee, dat is een heel langzaam, geleidelijk proces geweest. Belangrijk daarbij was dat ik, eindelijk, de gigantische impact van het ongeval op mijn leven durfde erkennen. En op de levens van de mensen rondom mij. Mijn vrouw, mijn kinderen, mijn familie. Toen ik besefte hoezeer het ongeval me als echtgenoot, als vader en als vriend veranderd had, kwam dat als een zware klap. Maar die klap had ik ook nodig om verder te kunnen gaan. In die periode heb ik ook eindelijk professionele hulp voor mezelf gezocht. Via het CAW (Centrum Algemeen Welzijnswerk) ben ik bij Rondpunt, een vzw voor verkeersslachtoffers, terechtgekomen. Via hen ben ik in contact gekomen met de stichters van Even Zeer, die net als ik ooit onvrijwillig een dodelijk ongeval hadden veroorzaakt. Dat contact met lotgenoten was heel waardevol, want voor de eerste keer had ik het gevoel dat anderen me begrepen. Zo’n onvrijwillig ongeval raakt iedereen natuurlijk op een andere manier. Maar uit hun ervaringen heb ik wel stukjes en beetjes gehaald die me geholpen hebben om het ongeval te verwerken.”

Slachtoffer zonder naam

“Na vijftien jaar komt de oude Geert weer stilaan terug: ik voel me weer energieker, kan vaker lachen zoals vroeger”

Vandaag weet ik dat zo’n ongeval nooit helemaal voorbij is. Maar door zo’n gebeurtenis koppig weg te duwen, maak je het eigenlijk alleen maar erger voor jezelf. Beter kun je het onder ogen proberen te zien en ermee leren leven. Ik wou gewoon dat iemand me dat destijds had verteld. Want toen ik mijn ongeval meemaakte, bestond er nog geen professionele hulp voor onvrijwillige veroorzakers. Het is goed dat dat er vandaag wel is. Want alleen is het verschrikkelijk moeilijk om zoiets een plaats te geven. Ik kan nog altijd last hebben van ‘zwarte dagen’, zoals ik ze noem. Dagen dat het ongeval onafgebroken door mijn hoofd blijft spoken en ik met niets anders bezig ben. Maar er is stilaan beterschap: vroeger wonnen de zwarte dagen het van de goede, maar dat is ondertussen aan het kantelen. Ook mijn vrouw merkt dat de oude Geert, die van voor het ongeval, weer stilaan terugkomt. Ik voel me weer energieker, stel zelf vaker voor om een uitstapje te doen, kan vaker lachen zoals vroeger.

Sommige mensen snappen niet dat ik na het ongeval geen andere job ben gaan zoeken. Maar aan stoppen als buschauffeur heb ik nooit gedacht. Daarvoor deed ik mijn werk gewoon te graag. Ik kan vandaag ook echt weer plezier in het rijden hebben. Natuurlijk staan mijn antennes voor gevaar sinds het ongeval wat scherper afgesteld. Ik vloek ook regelmatig als ik een jonge fietser gevaarlijk voor mijn bus zie slalommen met muziekoortjes in. Maar ik probeer die stress ook zoveel mogelijk los te laten. Net als het idee dat het ooit opnieuw zou kunnen gebeuren. Want wat heb je daaraan? Er zijn collega’s die veertig jaar rondrijden met hun bus en nooit iets tegenkomen. Je kunt alleen maar hopen dat het lot je vanaf nu gunstiger gezind is…

Ik heb ondertussen dus al heel wat stappen genomen. Maar één ding blijft nog aan me knagen: de familie van het slachtoffer. Ik zou hen zo graag nog eens willen spreken. Want ook bij hen moet het verdriet na vijftien jaar nog heel tastbaar zijn. Maar zij houden die boot af, en ik probeer me daarbij neer te leggen. Net als bij het feit dat de beelden van die avond nooit helemaal zullen verdwijnen. Nog altijd zie ik die man soms liggen op de grond, nog altijd hoor ik het gegil van zijn echtgenote. Wie hij precies was, dat heb ik nooit geweten. Ik heb zijn naam en zijn gezicht altijd bewust uit de weg gegaan. Omdat meer details over zijn leven, dat leven dat ik zo bruusk heb afgebroken, het alleen maar pijnlijker zouden maken.

Ook de vraag waarom hij in godsnaam voor mijn bus is gelopen, probeer ik los te laten. Ik besef nu dat ik nooit alle antwoorden zal hebben over die avond. Ik probeer nu op een andere manier met mijn ervaring om te gaan. Een positievere manier. Zo werkte ik al mee aan enkele sensibiliseringscampagnes rond verkeersveiligheid. Volgend schooljaar wil ik ook met een eigen lezing langs de Vlaamse scholen trekken, om tieners bewust te maken van de gevaren in het verkeer. Veiligheid op straat begint namelijk niet alleen bij bus- en autochauffeurs, maar bij iedereen die zich in het verkeer waagt. Fietsers en wandelaars dus ook. Die boodschap wil ik graag aan zoveel mogelijk mensen overbrengen. In de hoop dat mensen zich dan iets voorzichtiger gaan gedragen in het verkeer. Op die manier zou het ongeval van vijftien jaar geleden toch nog iets positiefs kunnen opleveren, en is het allemaal niet vergeefs geweest…”

 Uit: Libelle 04/2020 – Tekst: Margot Kennis

Meer openhartige verhalen:

 Volg ons op FacebookInstagramPinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes! 

Partner Content

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."