
Lynn werd op haar negende wees
Lynn verloor haar papa toen ze zes was, drie jaar later stierf haar mama. Op zo’n jonge leeftijd wees worden, wat doet dat met je? “Het is een rode draad die wordt doorgeknipt.”
Lynn (33): ” ‘Weet je nog hoe het vroeger was?’, vragen mensen soms. En ja, dat weet ik zeker nog. We waren gelukkig, mama, papa, mijn oudere zus en ik. Mijn zus heeft het downsyndroom waardoor ze wat extra zorg nodig had, maar dat liep allemaal prima. We hadden het goed samen, met ons gezin.
Alles veranderde op de dag waarop mama me vertelde dat er ‘beestjes in haar borst zaten’. En dat die haar ziek maakten. Ik zat toen in de kleuterklas, ik kon niet beseffen hoe ernstig het was, maar blijkbaar was de kanker toen al uitgezaaid. De kans dat papa met twee kinderen zou achterblijven, was reëel, en later hoorde ik van familie dat ze zelfs op dat moment al voorbereidingen aan het treffen waren voor een leven zonder mama.
Maar het liep anders… (stil) Ik was die dag ziek opgestaan en hoefde niet naar school. Mama kreeg telefoon, en ik zie nog voor me hoe ze bleek wegtrok. Hoe niet veel later familieleden bij ons thuis kwamen, hoe ze allemaal huilden. Papa ligt in het ziekenhuis, dacht ik, maar het was veel erger. Papa was dood. Hij had op zijn werk een hartaderbreuk gekregen, en van de ene minuut op de andere was hij er niet meer.
Toen papa stierf, ging mama op zoek naar een pleeggezin voor mij en mijn zus. Ze had immers zelf niet lang meer te leven
Voor mama moet die periode ontzettend zwaar geweest zijn. Ik was zes, mijn zus negen. Wij konden het concept ‘dood’ niet bevatten, voor ons ging het leven gewoon door. Maar mijn moeder bleef alleen achter, in de wetenschap dat ze zelf ernstig ziek was en niet lang meer te leven had. Ik kan me niet voorstellen hoe dat voor haar geweest moet zijn. Om te beseffen dat je je kinderen niet zult zien opgroeien, dat je nooit zult weten wie ze zullen worden, welk leven ze zullen leiden, en vooral: dat iemand anders hen zal moeten opvoeden. Een onbekende. Ik weid er niet graag over uit, maar door een ruzie in de familie zouden we daar niet terechtkunnen.
En dus is mama op zoek gegaan naar een pleeggezin. Het was haar grote wens dat mijn zus en ik samen zouden kunnen blijven, en met de hulp van een organisatie die ook kinderen met een handicap plaatst, heeft ze een plek voor ons gevonden. Heel veel heb ik daar toen niet van meegekregen, ik was nog zo klein. Maar ik weet wel nog hoe iemand van Pleegzorg bij ons thuis kwam om erover te praten, en om ons uit te leggen wat er zou gebeuren met ons.
Wees worden, naar een pleeggezin gaan: mijn zus en ik beseften niet wat dat inhield. Wij waren gewoon blij dat we een stapelbed kregen
Eerst dacht ik zelfs nog dat we bij die dame zouden gaan wonen, maar pas later begreep ik dat we naar een ander gezin zouden gaan. Ik herinner me ook nog dat we gingen kennismaken met het pleeggezin. Ik vond het leuk. We kregen er frietjes, ze maakten leuke uitstappen met ons en ze toonden het stapelbed waarin we later zouden slapen. Wauw, dachten mijn zus en ik. Niet beseffend wat het allemaal inhield.“
Woede en onmacht
“De weken en maanden nadien bouwden we het contact met het pleeggezin op. We gingen er al eens slapen tijdens het weekend, nadien brachten we ook de vakanties bij hen door. Ze woonden in een ander dorp en ik werd lid van de plaatselijke Chiro zodat ik er wat vrienden kon maken.
In de zomer voor ik naar het vierde leerjaar zou gaan, verhuisden we definitief. Mama ging toen snel achteruit, en het was duidelijk dat ze niet meer uit het ziekenhuis zou komen. Ze heeft na onze verhuizing nog een maand geleefd. We zijn vaak bij haar in het ziekenhuis op bezoek gegaan en hebben afscheid kunnen nemen, iets waar ik nog steeds heel dankbaar voor ben.
Maar daarna moesten we onherroepelijk alleen verder. Ik was negen, mijn zus twaalf. Onze twee ouders waren dood, we woonden in een nieuw huis, gingen naar een nieuwe school, woonden bij nieuwe mensen, in een gezin met eigen gewoonten. Dat is véél voor een kind, en misschien komt het daardoor dat mijn herinneringen aan die periode een beetje wazig zijn.
Ik herinner me wel het gevoel dat ik toen had en dat van ’s ochtends tot ’s avonds zwaar op mijn borst drukte: angst. Ik was zo bang dat deze mensen mij niet leuk zouden vinden. Want wat moest ik dan? Dan stond ik op straat, dan had ik niets meer.
In plaats van te rouwen om mama die net overleden was, verviel ik in een krampachtige pleasende rol. Ik deed alles om de perfecte pleegdochter te zijn. Onze pleegouders stelden voor dat we hen ‘mama’ en ‘papa’ zouden noemen, en dat deed ik, want zij wilden het zo. Op Moederdag en Vaderdag gaf ik trots mijn knutselwerkjes aan mijn pleegouders, want dat zouden ze vast fijn vinden. Ik studeerde hard voor al mijn toetsen en haalde goeie punten.
Wat ik zelf wilde of nodig had, daar sprak ik niet over. Dat is niet gezond, natuurlijk. Achteraf gezien was het wachten op de explosie, en die is er gekomen. Er kwamen ruzies. Ik hield me niet meer aan de afspraken, ik bleef stiekem weg van de Chiro, ik rookte sigaretten. Ik had mezelf steeds minder in de hand. In therapie kreeg ik het etiket ‘hechtingsproblematiek’. Maar het was niet dat waarmee ik worstelde, ik had gewoon de ruimte niet om te rouwen. Op mijn veertiende heb ik het gezin verlaten, mijn zus bleef er wel wonen.
Begrijp me niet verkeerd, ik neem mijn pleegouders niets kwalijk. Ze hebben hun best gedaan, maar mijn rugzak was op dat moment gewoon te zwaar. Achteraf begrijp ik ook beter waarom mijn zus er wél kon aarden. Elk gezin heeft een eigen vorm, en door de handicap van mijn zus was haar karakter nog niet zo ontwikkeld, zij kon nog gekneed worden om in die vorm te passen. Ik was daar al te oud voor. Ik hád mijn vorm al, en die paste niet in die van mijn nieuwe gezin. Een vierkant krijg je niet in een driehoek, hoe hard je ook duwt.”
Oma en opa
“Met de hulp van Pleegzorg kon ik in een ander gezin terecht. Bedoeld als crisisopvang, maar ik voelde me daar beter, en toen ik vroeg of ik er definitief mocht blijven, waren ze akkoord. Deze vorm paste wél. Voor het eerst in jaren voelde ik de ruimte om mezelf te zijn en kwam ik eindelijk een beetje tot rust. Ik ben in het gezin gebleven tot ik achttien was. Ik vertrok in alle vriendschap maar wilde gewoon graag een eigen plekje. Dat liep allemaal vrij goed. Ik vond een job, leerde een lieve man kennen en we gingen samenwonen.
Maar het verdriet zat altijd op mijn schouder. Soms vluchtig, soms heel intens. Zoals toen we aan kinderen wilden beginnen. Daar wil je over praten met je mama, zeker toen het ons niet lukte om op de natuurlijke manier zwanger te worden. We waren aangewezen op ivf, en omdat mama borstkanker had gehad, moest onderzocht worden of het een erfelijke vorm was en of ik drager was, zodat ze het gen eventueel konden uitsluiten.
Ik heb mama nooit méér gemist dan bij de bevalling van mijn oudste zoon
‘We gaan een stukje van haar tumor opvragen voor onderzoek’, zeiden ze nogal kil in het ziekenhuis. Die mededeling bracht mij totaal van mijn stuk. Plots was het alsof er toch nog een stukje van mama op deze wereldbol was. Het klinkt vast stom, maar op een manier klonk dat zo hoopvol, alsof ze er zelf nog was, alsof ze zomaar ineens zou kunnen terugkeren. Ik ben daar wekenlang niet goed van geweest. Allemaal voor niets, bleek achteraf, ze hebben het weefsel niet kunnen terugvinden. In die tijd werd dat nog niet zo secuur bewaard als nu.
Er volgden nog zware momenten. Toen ik ontdekte dat ik zwanger was, ben ik naar het kerkhof gegaan met een foto van mijn echo, en heb ik mijn ouders aan hun graf verteld dat ze oma en opa zouden worden. Ook de bevalling van mijn oudste zoon was hartverscheurend. Langs de ene kant zo mooi en zo bijzonder. Maar ik heb mijn mama nooit méér gemist dan toen.
De weken en maanden erna had ik haar zo graag om raad kunnen vragen, ik weet dat ze er voor me geweest zou zijn, dat ze me met alles had geholpen. Ik heb een warm contact met mijn schoonmama, maar dat is niet hetzelfde, dat is niet je échte mama.
Ik ben doodsbang dat mijn kinderen zelf wees zullen worden. Totaal irrationeel, maar voor mijn gemoedsrust hebben mijn man en ik alvast een testament laten opmaken
Ons tweede kindje is nu anderhalve maand en opnieuw knaagt het gemis. Ook voor de kinderen zelf: zij hebben geen grootouders langs mijn kant, ook al vervullen mijn pleegouders van mijn tweede pleeggezin een mooie grootouderrol. Mijn ouders zijn heel aanwezig in ons leven, hun foto staat hier in huis en we praten vaak over hen, maar voor mijn kinderen en mijn man zullen het altijd onbekenden zijn.
Sinds ik zelf mama ben, heeft mijn verdriet nog een nieuwe dimensie gekregen. Ik ben zo bang dat mijn man en mij iets zou overkomen. Dat mijn kinderen zouden moeten meemaken wat mijn zus en ik hebben meegemaakt. Mijn mama was 45 toen ze stierf, en die leeftijd hangt als een schaduw boven mijn hoofd. Ik weet dat het irrationeel is, maar dan denk ik: wat als mij op die leeftijd hetzelfde overkomt? Gelukkig kan ik er met mijn man goed over praten, hij begrijpt waarom dat zo in mijn hoofd zit. We hebben zelfs al een testament laten opmaken. Dat geeft me toch enige rust.”
Rode draad
“Intussen leef ik al veel langer zonder mijn ouders dan mét hen. Als kind hield ik dat nauwgezet bij. Ik was zes en negen toen ze stierven. Toen ik tien was, waren zij vier en één jaar uit mijn leven, toen ik twaalf werd, zes en drie jaar, enzovoort. Toen ik dertien werd, had ik langer zonder papa geleefd dan met hem. Op mijn negentiende langer zonder mama dan met. Dat vond ik toen heel confronterend.
Nu is het al zo lang geleden, en moet ik aan mezelf toegeven dat ik niet meer weet wie mijn ouders zouden zijn. Ik vraag me vaak af of we dezelfde interesses zouden hebben, of we dezelfde zaken belangrijk zouden vinden, dezelfde keuzes zouden maken. Ik mis hen, maar ik ken hen niet. Ik mis wie ik denk dat ze zouden kúnnen zijn. Dat is een vreemd idee.
Ik heb geleerd dat zelfs de donkerste momenten kunnen leiden tot nieuw geluk
Maar ik wil mijn verhaal niet op een trieste toon laten eindigen, want zo voel ik me niet. Er is veel moois in mijn leven. Mijn zus doet het goed en is nog steeds gelukkig in ons eerste pleeggezin. Ik heb twee gezonde kinderen en een goede man. Ik mis mijn ouders, en het gevoel dat er op jonge leeftijd ergens een rode draad in mijn leven is doorgeknipt, zal wellicht nooit weggaan.
Maar: ik ben gelukkig. Soms denk ik zelfs dat het allemaal is gelopen zoals het moest lopen. Als mijn ouders niet gestorven waren, was ik niet naar het dorp verhuisd waar ik mijn man heb leren kennen. Dan had ik niet deze kinderen gehad, dan had ik andere kinderen, of misschien geen. Terwijl zij nu mijn grootste bron van geluk zijn.
Dat is ook waarom ik vandaag mijn verhaal wilde delen. Ik wil mensen die gebukt gaan onder verdriet of verlies een hart onder de riem steken. Ik heb op heel jonge leeftijd geleerd dat je het leven niet kunt sturen, maar ik heb ook geleerd dat zelfs de donkerste momenten voorbijgaan, dat ze kunnen leiden tot nieuw geluk, nieuwe mensen, nieuwe kansen. Het wordt weer beter. Geef het tijd. Heb vertrouwen. Hou moed. Uiteindelijk komt altijd alles goed – kijk maar naar mij.”
Meer openhartige verhalen
Volg ons op Facebook, Instagram, Pinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!