De roots van acteur Geert Rampelberg
We spreken af midden in de stad, bij een kop koffie. ”Mijn roots...,” zucht de acteur, die een hoofdrol speelt in Nic Balthazars ’Tot Altijd’, ”je zult geen vette kluif aan me hebben. Ik had een extreem gelukkige kindertijd, heb geen jeugdtrauma opgelopen en heb nog steeds een prachtige band met mijn ouders.”
Het volledige interview met Geert Rampelberg lees je in Libelle 8 (23 februari 2012)
Speelde het geloof ook in jullie gezin een rol?
”Ja, hoor. Ik moest tot mijn twaalfde elke week naar de mis om zo voldoende stempels te verzamelen om mijn plechtige communie te mogen doen. Nadien hoefde dat niet meer. Dan mocht ik op zondagvoormiddag studeren. Je kunt niet geloven hoeveel schoolwerk ik toen plots had. (lacht) Mijn ouders zijn nooit grote kerkgangers geweest. In ons dorp hadden we een erg geëngageerde pastoor. Op een dag schafte hij het kerkkoor af, pakte hij zijn gitaar en begon hij zelf te zingen. De helft van de parochianen haakte in shock af. Mijn ouders vonden het fantastisch. En ik ook. Hij maakte het geloof en alles eromheen menselijk. Ook zijn preken waren eigentijds. Het geloof is altijd aanwezig geweest. Maar het instituut Kerk, daar hebben mijn ouders nooit belang aan gehecht.”
Wat voor kind was je?
”Een braaf kind. Ik was een jongetje dat opging in voetbal en Panini-stickerboeken. Dat met vriendjes door de velden fietste en pas terugkwam als we hoorden roepen dat we moesten komen eten. We woonden in een vallei, dus als mijn moeder riep, hoorden we het altijd. Ik had als kind een reusachtig speelgebied en heb mijn jeugd grotendeels buiten doorgebracht. Een beetje zoals de Witte van Zichem, maar dan zonder zijn rebellenstreken. Een echt plattelandskind, dus. En een gelukkig kind. Ik voelde zo’n vrijheid. De natuur deed me goed. Tegelijk vonden mijn ouders het belangrijk dat we ook het leven in de stad leerden kennen. Dus namen ze ons vaak mee naar Brussel. Mijn ouders zijn grote Brussel-fans. Ik wist perfect wat het contrast was tussen de stad en het leven op de buiten.”
Een kind zonder angsten?
”Voor zover ik me kan herinneren, ben ik alleen bang geweest toen ik hoorde dat het heelal oneindig was. Ik kon dat niet vatten. Ik weet nog goed dat ik op de achterbank in de auto zat, met mijn hoofd tegen het raam, en maar naar boven kijken. Ook het feit dat mijn grootmoeder zoveel ouder was en dus vroeger zou sterven beangstigde me. Ik zat voortdurend te rekenen. Als ze op die leeftijd sterft, hoe oud ben ik dan? De angst om een dierbare te verliezen, was er wel. Maar ik heb dat als kind gelukkig nooit meegemaakt. Op ons hondje George na. Voor de rest was ik een kind zonder zorgen. Ik heb daar soms nog heimwee naar. Die vanzelfsprekende zorgeloosheid. Ook in mijn puberjaren ben ik geen lastige jongen geworden. De grote clash thuis heb ik overgeslagen. Ik werd omringd door vrouwen. Mijn moeder, mijn zus, mijn grootmoeder, mijn tantes, mijn nichten. Ik ben ervan overtuigd dat me dat zachter gemaakt heeft.”