Comme chez Koen: over hoe een marktkramer hem in de maling nam

Libelle-columnist Koen Strobbe (56) is auteur en woont met zijn vrouw Ilse en zoon Kwinten in het zuiden van Frankrijk. In zijn wekelijkse column vertelt hij over zijn leven in ‘la douce France’.

“René is van zijn ladder gevallen”, zucht de man die ik vraag waarom mijn favoriete fruitverkoper vandaag niet in zijn marktkraam staat.
“Oei”, zeg ik. “Een ongeval tijdens het plukken van het fruit?”
De man kijkt me aan alsof hij kiespijn heeft en jammert: ‘Was het maar waar. Neen, het trapladdertje is onder zijn gewicht in elkaar gezakt terwijl hij thuis de woonkamer aan het schilderen was.’
Hij weegt de abrikozen die ik gekozen heb en zucht: “Hopelijk gaat die farce niet te lang duren, want ik moest vanochtend om drie uur opstaan om helemaal met de vrachtwagen vanuit Valence naar hier te komen.”

René had me een tijdje geleden uitgebreid over zijn familiebanden verteld. “Aha”, zeg ik dus opgewekt, “dan bent u die neef waarover hij het altijd heeft; die waar hij zijn fruit gaat kopen.”
De verkoper trekt zijn baret wat rechter op het hoofd en zegt verbaasd: “Zijn wát?”
Wanneer ik hem uitleg dat René het wel eens over hem heeft gehad, schudt hij zijn hoofd en moppert: “Ik heb er geen idee van wat René u allemaal op de mouw speldt als hij hier mijn fruit en groenten staat te verkopen, maar wat ik alvast niet ben, is zijn neef. René werkt gewoon voor mij. En dat al sinds hij dertig jaar geleden met zijn vrouw vanuit Roubaix naar hier is verhuisd.”
“Roubaix? Dus hij is niet eens écht van hier?” val ik uit de lucht. Ik denk eraan hoe René mij telkens weer fijntjes laat verstaan dat ik voor een autochtoon als hij altijd een vreemdeling zal blijven. “Maar hij spreekt toch met een plaatselijk accent…” sputter ik tegen. De fruitman lacht: “Hij kan het inderdaad heel goed imiteren, ja.”

“Ik weet niet wat hij u wijsmaakt van achter zijn kraam, maar René is mijn neef niet, en is al helemaal niet van hier”

Wanneer ik thuiskom is het bijna middag. Mijn aankomst wordt op gejuich onthaald: Ilse haalt een krop sla uit mijn mand om hem te spoelen voor de lunch en Kwinten valt hongerig de abrikozen aan. Een halfuur later vertel ik, tussen twee happen salade niçoise door, mijn anekdote van de dag.
“Dus de roots van die René waar jij het altijd over hebt, die liggen helemaal niet hier?’ schatert Ilse het uit. “En jij altijd maar orakelend van René dit en René dat, als het over de plaatselijke gewoontes gaat.”
“Jouw René is gewoon vijf kilometer van de Belgische grens geboren” grinnikt Kwinten met zijn gsm in de hand en toont me een landkaart op het scherm.

Prompt beginnen we de ‘autochtone’ vrienden die we in de loop der jaren hebben gemaakt te overlopen. “Loïc, die heet Gonzalez met zijn familienaam, dus die zal ook nog niet zo heel lang van hier zijn”, lacht Ilse. Wanneer we onze vriendenkring helemaal gefileerd hebben, dan blijken er best een pak Bozzi’s, Vandermaelens, Pinto’s of Grabowski’s tussen te zitten, die zich nochtans stuk voor stuk gedragen alsof hun voorvaderen nog aan de Pont du Gard hebben meegebouwd, wanneer ze het over mensen van buitenaf hebben.

“Vanaf wanneer zouden de mensen van het dorp iemand écht als een van hen gaan beschouwen?” vraag ik me af. “Na drie generaties? Vier?”
“Pas op hoor, dat gaat sneller dan je denkt” zegt Kwinten. “Van mijn vrienden maakt bijna nooit iemand een opmerking over mijn Belgische afkomst…” Hij denkt na en voegt daar aan toe “…als jullie er niet bij zijn, natuurlijk.”
“Aha, dus wij houden jouw integratie tegen?” lach ik.
“Jouw accent doet dat alvast wel” plaagt hij. Waarop ik hem fijntjes op zijn eigen accent wijs. Hoewel heel wat van zijn leraars een stevige tongval hebben, praten hij en zijn vrienden namelijk standaard-Frans met elkaar, terwijl veel andere jongeren in de school vlot in het dialect causeren.

Dat was ooit anders. Toen hij een jaar of twee was hadden wij hem het liedje ‘Sur le pont d’Avignon’ geleerd, dat hij feilloos kon nazingen. Maar na enkele weken in de kleuterklas was zijn ‘proper’ Frans plots ‘Sur le pong d’Avignong’ geworden.

Twee weken later is René terug op post. Hij draagt een gipsverband rond zijn rechtervoet, waardoor hij zich achter zijn kraam verplaatst als een gevangene met een ketting en een stalen bol rond zijn enkel. Hij kwettert in het plaatselijke dialect dat het een aard heeft en kijkt al halsreikend uit naar een groot petanquetoernooi dat drie weken later plaatsvindt en waar hij samen met een maat van de kroeg zijn overwinning van vorig jaar wil overdoen. Een krom vrouwtje met een hondje koopt een enorme korf bonen en voor zij er erg in heeft, geeft René haar vier verschillende lokale bonenrecepten mee. “Maar de knoflook moet wel van hier zijn hé, dus geen rotzooi uit Spanje of Turkije!” roept hij haar nog na, terwijl hij liefdevol met zijn hand over een lookstreng aait die naast hem aan een haak hangt. En hoewel ik naar hier was gekomen met een kriebelende voorvreugde om René te confronteren met wat ik over hem weet, besluit ik minzaam om hem in zijn waardigheid te laten als hij mij toekwettert: “Ah le belge, wat mag het vandaag voor je zijn?”

Lees meer van Koen Strobbe:

Volg ons op FacebookInstagramPinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!

Partner Content

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."