Comme chez Koen: “Ah, le belge”, zegt de marktkramer. “Zoals gewoonlijk bananen en reetperziken?”

Libelle-columnist Koen Strobbe (56) is auteur en woont met zijn vrouw Ilse en zoon Kwinten in het zuiden van Frankrijk. In zijn wekelijkse column vertelt hij over zijn leven in ‘la douce France’.

“En vergeet geen billenperziken papa!” zegt Kwinten wanneer ik naar de markt in Uzès vertrek. Onze favoriete fruitventer heeft er de laatste weken lekkere perziken in de aanbieding, die hij in zijn Frans dialect schalks als ‘reetperziken’ aanprijst omdat ze in het midden een plooi hebben die met wat goede wil en nog meer verbeelding inderdaad op een bilspleet gelijkt.

“De woensdagmarkt is helemaal mijn ding: hij is de lightversie van de veel drukkere zaterdagmarkt”

Die woensdagmarkt is helemaal mijn ding, omdat hij de lightversie is van de markt op zaterdag. In tegenstelling tot de zaterdagmarkt, waar meer toeristen en mensen van buiten Uzès naartoe komen en waar bijgevolg veel meer kraampjes staan met rommel die niemand nodig heeft, is de markt op woensdag een ‘boerenmarkt’, waar enkel voeding en spullen die door de verkoper zelf werden gemaakt, mogen worden verkocht.

Onze groente- en fruitboer René blijkt vandaag slachtoffer van een late verkoudheid. Achter hem hangt een kartonnen bordje waarop hij in krijt ‘Het is géén corona’ heeft geschreven. Als een mummie omzwachteld met een sjaal die tot net onder zijn ogen komt, beperkt hij zijn anders zo overvloedige commentaar tot een minimum. Voor mij staat een plaatselijke schone van een jaar of tachtig die met klem informeert of de appelen die ze wil kopen ‘wel van hier’ zijn. Ik denk bij mezelf: mevrouw, als u af en toe eens buitenkomt, heeft u dan in de wijde omgeving ooit één appelboomgaard gezien? Bovendien is het niet het seizoen.

We zijn sinds we hier leven al een paar keer verhuisd, en het tafereel doet me denken aan een van mijn eerste bezoeken aan de ‘markt’ van het dorpje waar we vroeger woonden, een gehuchtje van tweehonderd zielen waar al meer dan twintig jaar geen winkel of café meer was. Nu moet je weten dat de grootste gruwel van elke Zuid-Franse gemeente de plattelandsvlucht is, waardoor de dorpen verouderen en uiteindelijk uitsterven. Dus had de gemeenteraad op een blauwe maandag beslist dat er leven in de commerce diende te worden geblazen, en had daarom vrijdagochtend officieel als marktdag verklaard. Maar welke ietwat mercantiel ingestelde marktkramer wil er nu op een markt gaan staan voor – letterlijk – tien man en een paardenkop? Er zou heel wat overtuigingskracht aan te pas komen om minstens een paar kramers zover te krijgen om tot hier te komen.

Gelukkig hadden enkele schepenen marktkramers in de familie, die kónden niet zomaar nee zeggen. Gedurende iets meer dan een halfjaar werden dus een kraamhouder die kippen aan het spit roosterde en een fruit- en groenteboer bereid gevonden om op het pleintje voor de kerk post te vatten. En omdat al wat nieuw is in mij een hevige voorstander vindt, trok ik er ook naartoe.

Toen ik dus mijn eerste bezoek aan het miniatuurmarktje bracht, viel mijn blik meteen op een oud meneertje dat, met een damesfiets aan de hand, het fruitkraam monsterde. Van het lege wijnkrat op de bagagedrager van zijn fiets leidde ik af dat hij een behoorlijke oogst van zijn marktbezoek verwachtte. Plots hield hij halt en begon een mand sappige blauwe vijgen te bepotelen. En net zoals de dame van vandaag hoorde ik hem streng vragen: “Zijn die vijgen wel van hier?” De verkoper knikte, wees vaag naar een heuvel wat verderop en beaamde dat zijn heerlijke fruit rechtstreeks van de boerderij van zijn zus, twee dorpen hiervandaan, kwam. “Dan zijn ze dus níét van hier” gromde het meneertje. Hij beklom zijn fiets en reed weer weg.

René kent dit soort klanten. Ik zie hem nadenken en hoor hem vervolgens hees tegen de dame argumenteren: “Alle appelen komen vanuit de Rhône-vallei, madame. Maar ze worden in Valence wel door mijn eigen neef en zijn zonen geteeld, en mijn vrouw en ik rijden elk weekend met onze bestelwagen naar daar om ze zelf te gaan halen.” “In het seizoen”, voegt hij er nauwelijks hoorbaar aan toe. De vrouw denkt na en wrijft ondertussen keurend met haar duim over de glanzende schil van het fruit. Dan zegt ze, met de ferme stem van een veehandelaar die per handslag een koe koopt: “Het is goed. Twee kilo.”

“‘Een toerist?’ zeg ik gespeeld kwaad. ‘Ik woon hier al twintig jaar!’ De marktkramer antwoordt: ‘Dat kan wel zijn, maar ben je daarom van hier?'”

Wanneer het mijn beurt is, vraagt René hees: “Ah, le belge. Zoals gewoonlijk bananen en reetperziken zeker?” Ik lach: “Ik koop ze natuurlijk enkel als ze van híér zijn, hé.”
“Breek me de bek niet open”, grinnikt René. “Dat soort dametjes zijn mijn ergste klanten: ze willen dat alles bij wijze van spreken uit hun achtertuin komt en ik moet elke prijs ook nog eens omrekenen naar Franse frank.”
“Misschien is het hun manier om de tijd een beetje tegen te houden”, opper ik. René kijkt me aan door de smalle spleet tussen zijn sjaal en zijn wollige wenkbrauwen en knikt. “Zo had ik het nog niet bekeken.” Dan lacht hij: “En er is een toerist voor nodig om het me duidelijk te maken.”

“Een toerist?’ zeg ik gespeeld kwaad, ‘ik woon hier ondertussen wel al twintig jaar, hoor…”
“Dat kan wel zijn”, antwoordt René met een sluwe blik. “Maar ben je daarom van hier?”

Lees meer van Koen Strobbe:

Volg ons op FacebookInstagramPinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!

Partner Content

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."