Bob Down the road
V.l.n.r.: Rik, Bob en Sam. © Ann De Wulf

Wij spraken met Bob uit ‘Down the road’ en zijn broers Sam en Rik

Door De Redactie

Dat Bob nu al de ster is van ‘Down the road’, verbaast zijn broers Sam en Rik niet. “Een lief dat niet overeenkomt met Bob… dat is geen optie.” En daarmee is de toon voor ons Libelle-interview gezet.

Het is niet de eerste keer dat Bob (25) in Libelle staat. Vorig jaar schitterde hij al in een artikel als ober in de ‘Toekan’, een koffiebar en platenzaak in Heist-op-den-Berg, waar hij met het meeste drinkgeld ging lopen – “maar ons alleen trakteerde als we erom vroegen” – en in het hart zat van elke klant.

Rik: “Ik noem Bob de Einstein van de downers. Hij verbaast ons voortdurend. En hij is niet vaak down, maar altijd up”

Toen al was duidelijk dat Bob een heel bijzondere jongen is, en dat is de makers van ‘Down the road’ niet ontgaan. Ondanks zijn medische problemen (Bob heeft geen sluitspier, red.) kon hij mee naar Thailand en beleefde hij het avontuur van zijn leven. “Ik dacht eerst dat Thailand een vieze buurt ging zijn, vol pickpockets, maar dat viel goed mee!” Sam (29) en Rik (27) lachen liefdevol naar hun broer en je ziet de fierheid van hen afstralen.

Rik: “Ik noem Bob soms de Einstein van de downers. Hij verbaast ons heel vaak op een goeie manier. En hij is niet vaak down, maar heel vaak up. ”

Sam: “Bob is ook wel koppig, hij aanvaardt het niet makkelijk dat we hem een opdracht geven. Maar hij is vooral lief, sociaal, mondig en ad rem. Hij laat ons vaak versteld staan.”

Een mooie beschrijving van jouw karakter, Bob. Omschrijf jij je broers eens?

Bob: “Sam is een rustige kerel. Die feest niet zo gemakkelijk. En Rik is een losse kerel die wel veel uitgaat en laat thuiskomt en veel omgaat met meisjes…”

Rik: “Bob, moet dat nu?”

Bob: “… en hij neemt ook veel van zijn vriendinnen mee.”

Rik: “Ik haat u, Bob. (tegen de interviewer) Ik ben gewoon extravert en sociaal.”

Bob: “Een echte losbol is Rik. Sam is rustiger. Maar ik vind ze allebei leuk.”

Rik: “Je merkt het: we hebben een heel normale broerband en daar komt dus ook gekibbel bij kijken. En vroeger ook best wat ruzie. Andere mensen zouden zeggen: ‘Behandel
Bob eens anders’, maar voor mij is hij gewoon mijn broer. Even irritant als Sam. Niet iemand met down.”

Hoe was het voor jullie om met Bob op te groeien?

Sam: “Ik was vier toen hij geboren werd en ik had snel door dat er iets niet klopte. Een van mijn eerste herinneringen is dat Bob niet op de kamer bij mama lag in het ziekenhuis en dat ik voelde dat mijn ouders overstuur waren. Toen we Bob voor het eerst mee naar huis namen, stond er iemand met dwerggroei bij ons in de lift. Ik lachte ermee – ik was pas vier – en mijn ouders waren heel boos. Het confronteerde hen hard met de beperking van Bob, en hoe moeilijk hij het later zou kunnen hebben.”

Rik: “Ik vind wel dat onze ouders dat geweldig hebben aangepakt. Na de eerste schok – ze  wisten pas bij zijn geboorte dat hij down had – hebben ze snel de switch gemaakt. Ze hebben Bob altijd zo normaal mogelijk opgevoed. Hij ging met ons naar school, was net als wij bij de scouts en deed alles mee, tot wanneer het niet meer ging. Zo bleef hij in de lagere school tot ik er afstudeerde en dan pas ging hij naar het bijzonder onderwijs.”

Bob: “Mijn broers zijn er altijd. Op school had ik mijn eigen vrienden, maar als er iets was, verdedigden ze mij”

Sam: “In de jaren 90 was het syndroom van Down nog niet zo bekend als nu, maar er was wel de vereniging Downsyndroom Vlaanderen, waar we ons meteen bij aansloten. Op die manier leerden mijn ouders lotgenoten kennen en wij ook. We werden wel vaak op sleeptouw genomen: naar die Lotgenotendagen, of naar Geel waar Bob speciale zwemles kreeg, of naar de smog-les.” (smog: Spreken Met Ondersteuning van Gebaren, red.)

Rik: “Hij kreeg meer aandacht, maar nooit een voorkeursbehandeling.”

Was het soms lastig dat er meer aandacht voor Bob was?

Sam: “Ik heb daar weinig last van gehad.”

Rik: “Ik wel. Ik ben de middelste broer, van leeftijd het dichtste bij Bob én ik heb een ander karakter dan Sam. Als kind heb ik me er meer tegen verzet. Toen ik op mijn veertiende knallende ruzie had met Bob, hebben mijn ouders mij een boek laten lezen…”

Sam: “Van dat konijn met een flapoor?”

Rik: “Ja! Het was een oud boek, uit de jaren negentig, waarin uitgelegd werd dat Bob anders was. Serieus, dat wist ik toen al wel. (lacht) Ik heb het boek uiteindelijk zelfs niet gelezen, maar met de jaren ben ik wel in die zorgende rol gegroeid.”

Voel jij dat je broers voor je zorgen, Bob?

Bob: “Zeker. Ze zijn er altijd. Op school had ik mijn eigen vrienden, maar als er iets was, verdedigden ze mij altijd. Als mensen zeiden dat ik een mongool was ofzo, dan kwam Rik mij helpen.”

Rik: “Dat is niet vaak gebeurd, maar af en toe wel. Eén keer was er een slechte gast die Bob foute opdrachten gaf, en Bob deed die omdat hij niet beter wist. Die ben ik gaan aanpakken, net als de jongens aan de bushalte die met hem kwamen spotten. Meestal hoefde ik niet veel te doen. Vooral tonen dat hij niet alleen was en dat hij beschermd werd.”

Zijn jullie ook dankbaar dat jullie opgegroeid zijn met Bob?

Sam: “Absoluut. Ik heb door hem veel verantwoordelijkheidszin gekregen en het is verrijkend om te zien hoe hij naar andere mensen kijkt. Zonder oordeel, heel naïef. Dat heeft een ongelooflijke schoonheid.”

Rik: “Door op te groeien met Bob, kijk ik ook niet meer anders naar mensen met een beperking. Ik ga hen nooit betuttelen, omdat ik weet dat Bob veel zelf kan en dat mensen iets zelfstandig laten doen een vorm van respect is. Onlangs was ik als buddy van Genereuzen (een organisatie die mensen met een beperking en mensen zonder beperking samen naar festivals laat gaan, red.) mee met een blinde man. Uit ons gesprek bleek dat hij met totaal andere dingen worstelde dan Bob. Toen ik Bob later vroeg of hij liever blind zou zijn of liever down zou hebben, koos hij down.”

Sam: “Hoe Bob naar andere mensen kijkt, zonder enig oordeel. Dat is van een ongelooflijke schoonheid”

Bob: “Ik voel me niet anders dan mijn broers. Ik voel me goed.”

Zulke gesprekken zijn bijna filosofisch.

Sam: “Ik herinner me nog een gesprek met Bob toen ik hem als tiener in bed ging stoppen. ‘Wanneer word ik normaal?’ vroeg hij. Ik kreeg stress, want wat antwoord je daar op? Ik vertelde hem dat hij nooit normaal zou worden, maar dat dat niet erg was, en dat hij was wie hij was. Bob antwoordde dat hij pas normaal zou zijn als hij dood was, waarop ik dan weer overstuur werd. (lacht) Eerlijk? Ik zou niet weten waarom hij normaal zou moeten zijn.”

Bob, zijn er dingen die jij moeilijk vindt?

Bob: “Soms kijken mensen wel naar mij, dat vind ik lastig. Vooral op vakantie. En ook: als we op restaurant zitten, geven ze iedereen een wijnglas, maar mij slaan ze over. Ik ben toch geen kind?”

Sam: “Vroeger viel dat minder op, maar nu hij ouder is, merk je dat mensen hem als een kind blijven behandelen. Bob is vijfentwintig en drinkt dus weleens een pintje mee. Ik merk dat ik er soms ook moet op letten. Door Bobs medische probleem moet hij regelmatig naar het toilet en toen we eens op café zaten met mijn vrienden, spoorde ik hem aan om te gaan. Hij werd heel koppig en lastig en vertelde me achteraf dat hij dat gênant vond, dat ik dat zei met mijn vrienden erbij. En inderdaad, ik had hem als een kind behandeld.”

Bob: “Als we op restaurant zitten, geven ze iedereen een wijnglas, maar mij slaan ze over. Ik ben toch geen kind?”

Rik: “Bob vindt het ook jammer dat hij niet kan autorijden. Maar nu mag hij altijd vooraan zitten bij ons, en dat vindt hij ook leuk.”

Bob: “Mama is heel beschermend tegenover mij. Ze zou mij niets laten doen, maar Rik en
Sam helpen mij om zelfstandiger te worden.”

Welke wegen hebben jullie voor hem gebaand?

Sam: “Het is heel logisch dat onze ouders zich zorgen maken, maar Rik en ik duwen
Bob nét dat stapje verder. Ze hebben hem bijvoorbeeld lang niet met het openbaar vervoer laten gaan, tot ik op kot zat in Gent en hen overtuigd heb het eens te proberen. Mama zette Bob op de trein in Mechelen, ik wachtte hem op in Gent-Sint-Pieters. Ik denk dat ik evenveel stress heb gehad als hij op de trein, want als het fout zou lopen, was het mijn schuld. Maar het is goed gekomen.”

Rik: “Als de bus of trein niet opdaagt, wordt het wel weer moeilijk. Wij zouden op onze smartphone checken wat er aan de hand is, Bob blijft gewoon staan. We moeten hem wel nog goed in de gaten houden.”

Bob: “Maar ik doe het. En ik ben ook heel fier dat ik kan fietsen. Eerst met zijwieltjes, dan met een stok en nu fiets ik al naar de kapper, naar mijn vrijwilligerswerk bij Colruyt en naar de kleuterschool, waar ik de juf met de kindjes help.”

Rik: “Maar om eerlijk te zijn, Bob, ik zie je niet graag fietsen. Je doet het heel goed, maar je bent snel afgeleid. Maar ik begrijp het: het geeft je vrijheid.”

Gaan jullie samen uit?

Bob: “Ja, ik vind het supertof om met mijn broers uit te gaan. Van Rik mag ik altijd een extra pintje: van mama mag ik er twee, van Rik altijd drie…”

Rik: “Maar jij komt dan thuis en vertelt dan meteen aan mama dat je er drie hebt mogen drinken. Waardoor ik onder mijn voeten krijg.”

Sam: “Dat is net zoals vroeger, als kind. We konden Bob nooit meenemen als we kattenkwaad gingen uithalen. In de eerste plaats omdat we hem niet op het slechte pad wilden brengen, maar nog meer omdat hij alles meteen ging verklikken.”

Bob: “Ja, zoals met die snoepjes op reis… We waren in ons vakantiehuisje in Italië stiekem snoepjes gaan halen uit de kast en toen we terug aan het zwembad waren, zei ik tegen mama…”

Sam en Rik samen: “… Mama, wij zijn geen snoepjes gaan halen hoor!” (hilariteit)

Wat vinden jullie moeilijk?

Rik: “Dat Bob nogal veel aan de computer kan zitten. Hij is grenzeloos in alles.”

Bob: “Hij begint weer.”

Rik: “Vroeger moest Bob naar school, maar die zinvolle invulling is er niet meer, omdat hij te oud is. Bob doet vrijwilligerswerk en helpt in het huis, maar dat zijn maar enkele uren per dag. Als hij geen opdracht heeft, zal hij eindeloos naar ‘F.C. De Kampioenen’ of naar ‘Thuis’ kijken of naar mensen die spelletjes spelen op de computer.”

Bob: “Ik doe heel veel. Als ik opsta, dek ik de tafel, ik ruim af, ik stofzuig, ik zet de vuilnisbakken buiten en maai het gras. De leukste taakjes zijn de taakjes waar ik geld voor krijg, of een ijsje of een cola.”

Sam: “Bob kan enorm koppig zijn, dat vind ik het moeilijkste. Als je iets vraagt, is de kans groot dat hij het niet wil doen.”

Bob: “Dat is waar. Als je het niet vraagt, zal ik het sneller doen.”

Denken jullie soms aan de toekomst van Bob?

Rik: “Zeker. Op dit ogenblik zijn het onze ouders die alles doen. Ze zeggen: ‘Jullie hebben hier niet voor gekozen, dus wij zorgen voor Bob.’ Maar zij hebben er ook niet voor gekozen en Bob is mijn broer. Ik voel me dus ook verantwoordelijk voor hem. Ik heb op dit ogenblik geen lief, maar voor mij is dat bijvoorbeeld een belangrijke voorwaarde om samen te kunnen zijn met iemand. Als ze niet overeen zou komen met Sam, daar zouden we een oplossing voor vinden. Maar als ze Bob niet zou aanvaarden… dat is geen optie.”

Sam: “Bij mij is dat hetzelfde. Onze ouders zullen er niet eeuwig zijn, dus Bob wordt sowieso onze verantwoordelijkheid later. Ze zijn nu een project rond begeleid zelfstandig wonen op poten aan het zetten, dus hopelijk kan Bob binnenkort met zijn vrienden gaan samenwonen. Maar ik zou het niet meer dan logisch vinden dat ik hem bijvoorbeeld af en toe eens meeneem op vakantie, zodat mijn ouders ontlast worden.”

Een moeilijke vraag, maar wat zouden jullie doen als jullie een kindje met het syndroom van Down zouden verwachten?

Rik: “Ik heb een grote kinderwens, dus ik heb daar al veel over nagedacht. En hoe geweldig ik mijn broer ook vind; ik weet hoeveel tijd, energie, geld en andere zorgen er bij down komt kijken. Ik zou er dus niet voor kiezen, als ik kon. Maar als het er net als bij mijn ouders onverwachts zou zijn, zou ik het kind volledig in mijn hart sluiten, net als ik mijn broer in mijn hart heb gesloten.”

Bob: “Ik ga geen kinderen krijgen. Ik hou van baby’s, ik help in de kleuterklas en dat vind ik geweldig, maar zelf een kind krijgen, dat wil ik niet.”

Rik: “Jij wordt nonkel Bob.”

Bob: “Ja, maar als het van jou afhangt, zal ik nog lang moeten wachten.”

Nu wordt het interessant. Hoe zit het in de liefde bij de Peeters-mannen?

Bob: “Ik heb zes jaar een lief gehad. Zij zat in de scouts en ik ook. Da’s heel tof, verliefd zijn. Maar het was een langeafstandsrelatie en dat ging niet meer. Ze had autisme en ik wil nu liever iemand die geen beperking heeft. Ik heb zelf al een beperking, eentje is voldoende.”

Rik: “Ik heb al gezegd dat dat niet evident is…”

Bob: “Rikkie, gewoon iemand die openstaat voor mij en mijn beperking. Niemand met down, iemand die mijn medische probleemkes begrijpt en me aanvaardt.”

Rik: “Ik heb je al verteld dat ik dat raar zou vinden, als je samen zou zijn met iemand zonder beperking. Omdat ik zou denken dat jouw lief je dan makkelijk zou kunnen manipuleren. Ik zou bezorgd zijn en het niet vertrouwen.”

Ben je nog verliefd geweest na dat meisje?

Bob: “Op elk meisje dat ik tegenkom. (lacht) Vroeger was ik verlegen, maar door Thailand ben ik veranderd. Ik durf nu veel meer. Ik ben klaar om een BV te worden en handtekeningen uit te delen. Hier in de straat of in de stad. En veel mensen te leren kennen. Een losbol te worden zoals Rik. Die gaat ook altijd veel uit en…”

Rik: “Ja, kunnen we het gesprek hier dan afsluiten?”

Dat lijkt me een goed idee. Bedankt voor het gesprek!

Uit: Libelle 38/20222. Tekst: Lisa Gabriëls, foto’s: Ann De Wulf

MEER LEZEN:

Volg ons op FacebookInstagramPinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!

Partner Content

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."