Uit het hart van Hannelore: “Sinds het zoveelste ziekenhuisbezoek voel ik hoe wankel ik opnieuw sta en de terugslag frustreert me enorm”

Begin vorig jaar verloor Hannelore (36) plots haar grote liefde Stijn aan hartfalen. In haar columns vertelt ze elke week over haar leven als jonge weduwe met twee kinderen.

Afbreken en opbouwen

Tien jaar geleden kochten we dit huis – toen nog een bouwval – en die verjaardag voelt als hét moment om eindelijk de badkamer te installeren. Er staan al jarenlang een bad en een toilet, maar er is nog steeds geen vloer, geen plafond, geen douche… Elke keer wanneer ik de badkamer binnenkom, denk ik: was Stijn er nog geweest, dan waren we er samen al aan begonnen. Het zorgt voor onrust in mijn lijf, altijd maar geconfronteerd worden met dingen die anders hadden kunnen lopen. Het emotionele kan ik niet zomaar oplossen, maar de praktische zaken, die kan ik aanpakken.

Sinds Stijn overleden is, heb ik de drang dingen af te werken. In het begin was dat dwangmatig, afleiding, bezig blijven. Nu merk ik dat het mij rust bezorgt iets te kunnen afwerken, hoofdstukken af te sluiten. Tijdens de eerste zomer zonder Stijn verbouwden we met vrienden de kinderkamers en hoewel diezelfde vrienden aangeven dat ik nog steeds om hulp mag vragen, heb ik besloten hen er niet meer mee lastig te vallen. Deze keer laat ik de uitvoering over aan anderen. Althans: het opbouwen geef ik uit handen, het afbreken wil ik zelf doen, ik heb er nood aan om mij af te reageren. Sinds het zoveelste ziekenhuisbezoek, sinds het overlijden van de vriend, voel ik hoe wankel ik opnieuw sta en de terugslag frustreert me enorm. In plaats van me af te vragen hoeveel een mens in godsnaam moet kunnen dragen, in plaats van me kwaad te maken, probeer ik me op de badkamer te focussen. De kasten moeten eruit? De oude delen moeten worden afgebroken? Dat kan ik. Afbreken is makkelijker dan opbouwen.

Tijdens een vrije dag – de kinderen zijn op school – begin ik eraan. Ik leeg kasten, sorteer wat weg mag, sta enkele minuten met het scheerapparaat van Stijn in mijn handen (twijfel of ik het moet wegdoen, beslis om het toch nog maar een tijdje bij te houden – zo gaat het meestal) en eindig ten slotte in een lege badkamer. Althans: alle kasten zijn leeg. Aangezien er aan het plafond en de vloer gewerkt moet worden, moet ook het meubilair de kamer uit, dus begin ik alvast met het frame rond het bad. Het boren, loswrikken en breken van planken, ik doe het met de glimlach. Bij elk moment waarin ik brute kracht moet gebruiken, maak ik een oergeluid dat honderd frustraties naar buiten lijkt te duwen. Het werk is afmattend, maar deugddoend en wanneer ik de kinderen van school moet halen, ben ik stikkapot.

Thuis staan de kinderen verbouwereerd naar de afgebroken badkamer te kijken. Polly schudt haar hoofd en zegt dat ze in haar kamer gaat spelen, Hoppe vraagt of ik hulp nodig heb. Ik wijs naar de grootste kast, zo’n oude die je niet zomaar uiteen kunt vijzen, en zeg dat die een verdieping hoger moet komen. Hoppe grijnst, trekt zijn mouwen al op. Ik glimlach, schud mijn hoofd, zeg dat er op z’n minst twee volwassenen nodig zijn om die kast boven te krijgen.
En toch… Hoppe en ik blijven naar het gevaarte én naar elkaar kijken. “We kunnen het op z’n minst proberen, hé, mama.”
Ik twijfel. De kast door de hal dragen, tot daar aan toe. Maar de kast de trap op krijgen? Met een negenjarige jongen? Hoppe ziet mijn twijfels en begint zelf ook te twijfelen.
“Van proberen kun je leren!” roept Polly vanuit haar kamer. Hoppe en ik lachen. Gelijk heeft ze. En omdat we niet graag opgeven, beginnen we er alsnog aan. Ik probeer niet te denken aan hoe onverantwoord dit is, Hoppe is hier echt nog te jong voor. Maar het feit dat hij zich nuttig voelt, is nu even belangrijker.

“Na een uur zweten en afzien staat de kast waar ze moet staan. ‘Zie je wel dat wij dat kunnen?’ glundert Hoppe”

De trap blijkt inderdaad het grootste obstakel, maar na een uur van twijfelen, overleggen, verplaatsen, duwen, trekken, binnensmonds vloeken en vooral veel zweten en afzien staat de kast waar ze moet staan. Hijgend zitten Hoppe en ik naast elkaar op de grond, geven elkaar een vuistje, kijken voldaan en trots naar ons werk.
“Zie je wel dat wij dat kunnen, mama”, zegt Hoppe terwijl hij mij glunderend aankijkt.
Ik knik, geef toe dat mijn twijfel ongegrond was en hoor dan Polly vanuit haar kamer zeggen:
“Natuurlijk. Want wij kunnen alles samen.”

LEES MEER VAN HANNELORE BEDERT:

Volg ons op FacebookInstagramPinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!

Partner Content

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."